e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Voort

Overzicht

Gevonden: 1571
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kussensloop kussenkleed: køͅsəklēt (Voort, ... ), tijk: tīk (Voort, ... ) de kussensloop (waarin het hoofdkussen wordt gestoken) [ZND 17 (1935)] || kussensloop [ZND 01 (1922)] || kussensloop; overtrek van een hoofdkussen [ZND 02 (1923)] III-2-1
kwaadspreekster kwaaitong: kooëtong (Voort) vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)] III-1-4
kwaadspreker kwaaitong: kōətoͅŋ (Voort) kwaadspreker [ZND 01 (1922)] III-1-4
kwaken kweken: (de eend) kwęǝkt (Voort) Roepen, gezegd van de eenden. [L 37, 8b] I-12
kwalijk nemen het kwaad opnemen: ook materiaal znd 29, 19  koeët (opgenomen) (Voort) kwalijk [ZND 01 (1922)] III-1-4
kwartel kwakkel: kwakkel (Voort, ... ) kwartel [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] III-4-1
kweek pettem: pɛtǝm (Voort) Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] I-5
kweepeer kweekpeer: kweekpeer (Voort) [ZND 29 (1938)] I-7
kwezel kwezel: kwe:zəl (Voort), wa’n kwezel (Voort) Kwezel. [ZND 01 (1922)] || Wat een kwezel! [ZND 29 (1938)] III-3-3
kwispelstaarten be zijn staart houwen: bè zene stat hooën (Voort), kwispelen: kwe:spələ (Voort) kwispelstaarten [ZND 29 (1938)] III-2-1