33275 |
lijnzaadpap |
lijzaadpap:
lēzōǝtpap (P192p Voort)
|
De "pap", ofwel het vloeibare veevoer dat van lijnzaadmeel wordt gemaakt. De zegsman uit Maastricht merkt op dat de pap ook medicinale kracht heeft en gebruikt wordt om op een wond te leggen. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [RND 31; monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59]
I-5
|
21478 |
liniaal |
regel:
regel (P192p Voort)
|
Een liniaal (om rechte lijnen te trekken). [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
17869 |
linkshandig persoon |
linke, een -:
enne lenke (P192p Voort)
|
iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: het is een ... [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
28772 |
linnen, linnengoed |
lijwaad:
lēvǝt (P192p Voort),
lęjvǝt (P192p Voort)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|
17617 |
lip |
lip:
lip (P192p Voort, ...
P192p Voort),
lippe (P192p Voort)
|
lip [ZND 01 (1922)] || rode lippen [ZND 30 (1939)] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
18051 |
litteken |
litteken:
laete:kən (P192p Voort),
letteeken (P192p Voort)
|
een litteken [ZND 37 (1941)] || litteken [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
keken:
kiǝkǝ (P192p Voort)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
17688 |
long |
long:
loͅng (P192p Voort)
|
long [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
30795 |
looien |
vetten:
vętǝ (P192p Voort)
|
Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.]
II-10
|
21596 |
loop van een geweer |
loop:
de loop (P192p Voort)
|
De loop van een geweer [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|