20339 |
stiefvader |
stiefvader:
stiefvooier (P227p Vorsen)
|
De tweede man of vrouw van je moeder of vader (stiefouders) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
20342 |
stiefzoon |
stiefzoon:
stiefsaun (P227p Vorsen)
|
De zoon van een tweede man of vrouw (stiefzoon) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
34050 |
stier |
var:
vɛ̄ǝr (P227p Vorsen)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
krom:
kromme vingers (P227p Vorsen),
scheef:
scheeve vingers (P227p Vorsen)
|
Stijf, van vingers en handen gezegd (scheef, krom, stram). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugels:
stii̯bø̜y.gǝls (P227p Vorsen)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
18014 |
stikken |
stikken:
stikke (P227p Vorsen)
|
Stikken: sterven door ademgebrek (stikken, verstikken) [N 106 (2001)]
III-1-2
|
34018 |
stilstaan |
hou:
ǫu̯ (P227p Vorsen)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
17738 |
stinken |
stinken:
stinkke (P227p Vorsen)
|
Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken , muffen) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
34577 |
stootring |
as:
as (P227p Vorsen)
|
Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.]
I-13
|
33062 |
stoppeleinde van de schoof |
gat:
gǫǝt (P227p Vorsen)
|
De onderkant van de schoof, daar waar de halmen afgesneden zijn. Zie afbeelding 7. [N 15, 21a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|