32770 |
de gezamenlijke balken van de eg, het egraam |
balken:
balǝkǝ (P227p Vorsen)
|
De eg bestaat uit een aantal hoofdbalken die onderling verbonden zijn door dwarsbalkjes of scheien. Tezamen vormen ze het raam van de eg. De in dit lemma opgenomen termen zijn van toepassing op de egbalken in het algemeen. Ze werden opgegeven als benaming voor zowel de hoofd- als de verbindingsbalkjes. Aan het eind van het lemma zijn een aantal voor zichzelf sprekende termen opgenomen, die betrekking hebben op het door hoofd- en dwarsbalkjes gevormde geraamte van de eg. [JG 1a + 1b; N 11, 69a + b; N 11A, 155c; monogr.]
I-2
|
32836 |
de grond vasttreden, aanstampen |
trippelen:
trii̯pǝlǝ (P227p Vorsen)
|
In de moestuin of op een klein perceeltje kan men - wanneer men niet over een hand- of tuinrol beschikt - de bewerkte grond platkloppen met de spade, de schoep of een plet-plank ofwel vasttreden met de voeten, waarbij dan vaak plankjes onder de klompen worden gebonden. Voor de dialectvarianten van het woord(deel) ''treden'' zij verwezen naar het lemma ''het land aftreden''. [JG 1a + 1b + 1d; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
22388 |
de kaarten steken |
vals spelen:
valsspéele (P227p Vorsen)
|
de kaarten op een bepaalde manier schudden om vals te kunnen spelen [steken] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22538 |
de mei vieren |
de mei steken:
de mée stèeke (P227p Vorsen)
|
de tractatie bij het plaatsen van die tak of vlag [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33870 |
de merrie dekken |
dekken:
dękǝ (P227p Vorsen)
|
Zie afbeelding 11. [JG 1a, 1b; N 8, 43a en 43b]
I-9
|
32653 |
de scharen van de ploeg |
scharen:
skǭǝrǝ (P227p Vorsen)
|
De in dit lemma verzamelde termen, die op één na alle meervoudsvormen zijn, kunnen behalve voor de scharen van een wentelploeg ook gebruikt worden als verzamelnaam voor de werkende delen van de ploeg of voor de onderdelen van de combinatie waartoe ook schaar en riester behoren. [N 11, 30 add.; N 11A, 85e + f; div.; monogr.]
I-1
|
18062 |
de stuipen hebben |
stuiptrekken:
stuiptrekke (P227p Vorsen)
|
stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (stuipen, stuiptrekken, begaovings, spinneweven). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
34344 |
de zeug naar de beer brengen |
jagen:
jǭgǝ (P227p Vorsen)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
24407 |
dekken |
springen:
spręŋǝ (P227p Vorsen),
sprɛŋǝ (P227p Vorsen)
|
Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.]
I-11, I-12
|
32618 |
deksel van de metalen gierton |
deksel:
dęksǝl (P227p Vorsen)
|
De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.]
I-1
|