18101 |
eczeem |
eczema:
eczeema (P227p Vorsen)
|
Eczeem: jeukende huiduitslag met blaren, roodheid, vochtafscheiding, korsten en schilfers (eczeem, uitslag, (haar)worm). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
20145 |
een blauwtje lopen |
ze heeft er afgedankt:
se hééj ter afgedank (P227p Vorsen)
|
Als een jongen door een meisje wordt afgewezen zegt men wel: hij heeft een blauwtje gelopen. Kent u voor dit feit in uw dialect een andere uitdrukking [N 115 (2003)]
III-2-2
|
34532 |
een ei |
ei:
ēi̯ (P227p Vorsen),
ęi̯ (P227p Vorsen)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
20175 |
een kind op de arm dragen |
op de arm dragen:
op den erm draoge (P227p Vorsen)
|
een kind op de arm dragen [peizen] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
22474 |
een list gebruiken |
foefelen:
foufële (P227p Vorsen)
|
een list gebruiken bij het kaarten [finten] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
31607 |
een paard beslaan |
beslaan:
bǝslō ̝n (P227p Vorsen)
|
Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.]
II-11
|
32592 |
een riek mest |
flok/vlok (mest):
flǫk (P227p Vorsen)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|
33877 |
een veulen werpen |
veulderen:
vø̜ldǝrǝ (P227p Vorsen)
|
Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52]
I-9
|
32707 |
een weide scheuren |
omdoen:
[omdoen] (P227p Vorsen)
|
Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.]
I-1
|
17709 |
een wind laten |
een scheet laten:
een scheet laten (P227p Vorsen),
protten:
protte (P227p Vorsen)
|
wind laten [N 10c (1995)]
III-1-1
|