23274 |
koster |
koster:
köstər (P227p Vorsen)
|
koster [RND]
III-3-3
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
kotelet:
koͅtə’leͅtə (P227p Vorsen)
|
koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
18124 |
koudvuur |
vuur:
vuer (P227p Vorsen)
|
Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
19621 |
kouter |
kouter:
ku ̞u̯tǝr (P227p Vorsen)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
22858 |
kraaltjes |
kralen:
kru:ələ (P227p Vorsen)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
20139 |
kraambed |
kinderbed:
kéngerbet (P227p Vorsen)
|
Vlies waarin het ongeboren kind zich bevindt (helm). [N 115 (2003)]
III-2-2
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
krǭǝn (P227p Vorsen)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
17918 |
krabben |
kretsen:
kretse (P227p Vorsen)
|
Zijn hoofd krabben tegen de jeuk (dabben, kretsen, kratsen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
18224 |
kreukel |
plooi:
pléooij (P227p Vorsen)
|
Kreukel. Ongewenste, valse vouw of plooi in een kledingstuk [kreukel, fronsel, valse plooi, kneuker, freutel] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
33831 |
kribbebijter |
kribbijter:
krebē̜.tǝr (P227p Vorsen),
krebɛ̄i̯tǝr (P227p Vorsen)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|