| 32984 |
mais |
korentje(s)tarwe:
kø̜rkǝtɛrǝf (P227p Vorsen),
maïs:
ma`i̯es (P227p Vorsen),
peûs d'trouc' (wa.)':
pǝtruk (P227p Vorsen)
|
Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b]
I-4
|
| 26638 |
malooi |
malooi:
mǝlūj (P227p Vorsen),
zak:
zak (P227p Vorsen)
|
De hoeveelheid graan die men naar de molen brengt en die groot genoeg is om er één of twee keer van te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmaalgoedɛ en ɛbakmeelɛ.' [JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2c; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
| 20205 |
man |
man:
man (P227p Vorsen, ...
P227p Vorsen)
|
man [RND], [RND]
III-3-1
|
| 33768 |
manen |
manen:
mou̯ǝ (P227p Vorsen)
|
Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21]
I-9
|
| 18148 |
manken |
kreupel zijn:
kreupel zen (P227p Vorsen)
|
Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (hompe(le)n, manken, lammen, mank lopen). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
| 34051 |
mannelijk kalf |
varrenkalf:
vɛ̄rǝ[kalf] (P227p Vorsen),
varretje:
vɛ̄.rkǝ (P227p Vorsen)
|
[N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.]
I-11
|
| 34393 |
mannelijk schaap |
weer:
węi̯r (P227p Vorsen)
|
Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.]
I-12
|
| 21918 |
mannelijke duif |
davon:
dā`v- (P227p Vorsen)
|
Doffer. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
| 24204 |
mannelijke eend |
haan:
hǭu̯n (P227p Vorsen)
|
[GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.]
I-12
|
| 34446 |
mannelijke geit |
bok:
buq (P227p Vorsen)
|
[N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|