20676 |
room |
zaan:
zuǝn (P227p Vorsen)
|
Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
18104 |
roos |
roos:
raas (P227p Vorsen)
|
Huidziekte in de vorm van een wiel (omloop, Sinte-Katrien, wiel/rad, ring(el)worm). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
20084 |
roos (rosa) |
roos:
ru:əzə (P227p Vorsen)
|
rozen [RND]
III-2-1
|
22426 |
roos van de schietschijf |
roos:
roeës (P227p Vorsen)
|
de smalle ruimte met schotten voor het boogschieten [doel] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
26668 |
rosmolen |
manège (fr.):
ma`nęi̯džǝ (P227p Vorsen)
|
De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
17767 |
rug |
rug:
røk (P227p Vorsen)
|
Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
røk (P227p Vorsen)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
17640 |
ruggengraat |
ruggengraat:
ruggegroot (P227p Vorsen),
strang:
strank (P227p Vorsen)
|
Ruggegraat (ruggestrank, rozenkrans). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17641 |
ruggenwervel |
wervel:
wervel (P227p Vorsen)
|
Wervel van de ruggegraat (welver). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
32578 |
ruige mest |
lang mest:
lāŋk [mest] (P227p Vorsen)
|
Ruige mest is mest die pas uit de stal is gekomen en daarom nog onverteerd stro bevat. Deze mest vormt aanvankelijk de boven- of buitenlaag van de mesthoop, die o.i.v. zon en wind gemakkelijk verdroogt. Hij heeft daarom ook (nog) niet de kwaliteit van de in het vorige lemma bedoelde mest, die langer en dieper in de mesthoop heeft gezeten. De plaatselijke varianten van [mest [N M, 10b; N 11, 27 add.; N 11A, 4b; JG 1a + 1b add.; div.]
I-1
|