| 29911 |
ringen |
ringen:
reŋǝ (Q183p Vreren)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|
| 34597 |
rongblokken |
schemelblokken:
šēmǝlblø̜k (Q183p Vreren)
|
Twee tot vier dwarsbalken die zowel bij de hoogkar met ladders als bij de langwagen voorkomen en waarin op de uiteinden de rongen gestoken worden. Bij de hoogkar gaat het om blokken waarop de ladders rusten. Deze ladders worden dan ondersteund door de rongen, die in de rongblokken zitten. Bij de wagen gaat het om dwarsbalken die op de langboom bevestigd zijn. Hier ondersteunen de rongen die in de rongblokken zitten de zijwanden van de wagen. [N 17, 12b + 13a + 44f + 44g; N G, 70c; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; monogr.]
I-13
|
| 34596 |
rongen |
rongen:
rǫŋǝ (Q183p Vreren)
|
Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a]
I-13
|
| 20084 |
roos (rosa) |
roos:
rozə (Q183p Vreren)
|
rozen [RND]
III-2-1
|
| 33974 |
rugriem |
rugriem:
rø̜xrīm (Q183p Vreren)
|
Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69]
I-10
|
| 21028 |
saus |
saus:
sááz (Q183p Vreren)
|
saus [RND]
III-2-3
|
| 25043 |
schaduw, lommer |
lommer:
lŏĕmmər (Q183p Vreren)
|
schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
| 21483 |
schafttijd |
caftijd:
kafitaət (Q183p Vreren)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
| 21244 |
schip |
schip:
šip (Q183p Vreren)
|
schip [RND]
III-3-1
|
| 21248 |
schipper |
schipper:
šipər (Q183p Vreren)
|
schipper [RND]
III-3-1
|