| 23227 |
oksaal |
oksaal:
schoen oksaol (Q172p Vroenhoven)
|
Een schoon (d)oksaal (waar het orgel zich bevindt in de kerk). [ZND 39 (1942)]
III-3-3
|
| 23150 |
olifant |
olifant:
Karte 109.
olifant (Q172p Vroenhoven)
|
Elefant.
III-3-2
|
| 33664 |
omheinde wei |
afgemaakte wei:
ǭfgǝmǭktǝ węi̯ (Q172p Vroenhoven)
|
Een met prikkeldraad of anderszins afgemaakte wei. Een groot aantal opgaven was wei. Deze opgaven zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. Voor de fonetische documentatie van wei zie men lemma 1.3.6 ɛweiɛ.' [N M, 4b; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
| 33745 |
omheinen |
afpalen:
āfpǭlǝ (Q172p Vroenhoven),
ǫfpǫlǝ (Q172p Vroenhoven)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
| 33792 |
omhulsel van het teellid |
sluis:
slau̯s (Q172p Vroenhoven)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
| 25685 |
omzetten |
omzetten:
ømzętǝ (Q172p Vroenhoven)
|
Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c]
I-4
|
| 25149 |
onbewolkt |
klaar:
klaor (Q172p Vroenhoven)
|
klaar, helder [ZND 19A (1936)]
III-4-4
|
| 18257 |
onderhemd |
hemd:
h mə (Q172p Vroenhoven, ...
Q172p Vroenhoven)
|
hemd
III-1-3
|
| 19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpeluw:
høi̯pø͂ͅlən (Q172p Vroenhoven),
høi̯pø͂ͅləŋ (Q172p Vroenhoven),
huid- of hooipeluw
høi̯pəleŋ (Q172p Vroenhoven)
|
het langwerpig kussen dat op de matras en onder het eigenlijke hoofdkussen ligt (Fr. traversin) [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
| 31712 |
onderste handvat |
(onderste, linkse, tweede, kort) handvat:
hā.nt˲vat (Q172p Vroenhoven)
|
Het onderste handvat van de steel van de zeis, dat in de rechterhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het korte handvat van model A, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de gegevens opgenomen omtrent de localisatie van model B, waarvan het onderste handvat in de kromming van de steel zit of waar dit handvat lang en T-vormig is. Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het bovenste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (onderste, korte, kleine, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A2 en B2.' [N 18, 67c; N C, 3b2; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|