| 34293 |
tuierpaal |
tuier:
tøi̯ǝr (Q172p Vroenhoven),
tø̜i̯ǝr (Q172p Vroenhoven)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|
| 33542 |
tuinkervel |
kervel:
keͅ.rəvəl (Q172p Vroenhoven)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
| 33615 |
tuinman, boomkweker |
hovenier:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
hovənēr (Q172p Vroenhoven)
|
[RND 08]
I-7
|
| 33998 |
twijg |
wisje:
weskǝ (Q172p Vroenhoven)
|
Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
| 33597 |
ui, ajuin |
un:
øn (Q172p Vroenhoven)
|
ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
| 33788 |
uier |
oer, ouwer:
ǫu̯.ǝr (Q172p Vroenhoven),
uier:
øi̯ǝr (Q172p Vroenhoven),
øu̯.ǝr (Q172p Vroenhoven),
øu̯ǝr (Q172p Vroenhoven),
ø̜i̯ǝr (Q172p Vroenhoven)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-11, I-12, I-9
|
| 32709 |
uiteenploegen |
uitereenvaren:
ū.tǝrē.vǭ.rǝ (Q172p Vroenhoven)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
| 17854 |
uitglijden |
uitschrikkelen:
uutsjrikkĕlĕ (Q172p Vroenhoven),
ūtchrikkələ (Q172p Vroenhoven)
|
uitglijden [ZND 24 (1937)]
III-1-2
|
| 32967 |
uitkomen |
uitkomen:
ū.tkǫmǝ (Q172p Vroenhoven)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
| 22773 |
uitmaken wie mag beginnen |
aftellen:
ver zallen uus aoftellen (Q172p Vroenhoven),
ver zolle uus oaftelle (Q172p Vroenhoven),
kiezen:
veir zolle us keeze (Q172p Vroenhoven)
|
Hoe zeggen de kinderen, wanneer ze eerst willen zien wie mag beginnen, b.v. bij het knikkerspel? Vertaal dus en vul aan: We zullen eerst ... [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|