| 22772 |
de helft vragen |
ik moet de helft ervan hebben:
iech mót de hélf tevaan hŭbbe (Q172p Vroenhoven),
ik moet de helft hebben:
iech mot de hellef hubben (Q172p Vroenhoven),
mich de helft:
miech de həlləf (Q172p Vroenhoven)
|
Wat roepen de kinderen als ze de helft vragen van iets, bijvoorbeeld van iets dat ze tegelijkertijd hebben gevonden? [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
| 33870 |
de merrie dekken |
dekken:
dękǝ (Q172p Vroenhoven)
|
Zie afbeelding 11. [JG 1a, 1b; N 8, 43a en 43b]
I-9
|
| 34273 |
de stal uitmesten |
uittrekken:
ū.ttrękǝ (Q172p Vroenhoven)
|
De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
| 19681 |
de was bleken |
bleken:
bleekĕ (Q172p Vroenhoven),
op de bleek leggen:
op de bleek leggen (Q172p Vroenhoven)
|
de was op de bleek leggen [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
| 34344 |
de zeug naar de beer brengen |
na(ar) de beer gaan:
na(ar) de beer gaan (Q172p Vroenhoven)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
| 20808 |
deeg |
deeg:
deech (Q172p Vroenhoven)
|
zij kneedt het deeg [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
| 25548 |
deeg kneden |
kneden:
knē̜jǝ (Q172p Vroenhoven)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|
| 24407 |
dekken |
rijden:
ręi̯.ǝ (Q172p Vroenhoven),
springen:
spreŋǝ (Q172p Vroenhoven, ...
Q172p Vroenhoven)
|
Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b]
I-11, I-12
|
| 19704 |
deksel |
deksel:
dĕksel (Q172p Vroenhoven),
dĕksəl (Q172p Vroenhoven)
|
deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|
| 32618 |
deksel van de metalen gierton |
deksel:
dęksǝl (Q172p Vroenhoven)
|
De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.]
I-1
|