| 33030 |
inkappen, eerste slagen maken met de zicht |
inhouwen:
i.nǫu̯ǝ (Q172p Vroenhoven)
|
De eerste slagen met de zicht maken in een aan te maaien akker en tevens het uitvoeren van de "eerste fase" van de zichtbehandeling; zie de algemene toelichting van deze paragraaf. De terminologie wordt soms ook gebruikt voor het maken van de eerste gang voor de maaimachine; dit wordt uitdrukkelijk vermeld in K 316, L 270, 294, 320c, 355, 360, 372, 419, 420, 432, P 186, Q 99*, 121c, 197, 197a. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [maaien], zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3. [N 15, 16j; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 23, 16.2; L 48, 32.2; Lu 1, 16.1a; monogr.; add. uit N 15, 16f]
I-4
|
| 26785 |
inkuilen |
inkuilen:
i.nkǫljǝ (Q172p Vroenhoven)
|
De aardappelen worden met de slagkar van het veld naar de boerderij vervoerd en daar op een droge plaats voorlopig opgeslagen om uit te wasemen. Vroeger gebeurde dit in de kelder onder de bakoven (zie aflevering I.6 over de bedrijfsgebouwen van de boerderij). Tegen de winter worden de aardappelen ingekuild, dat wil zeggen in een aardappelkuil of -groeve gestort. De algemene benamingen voor deze handeling staan in dit lemma bijeen. Zie verder het lemma Aardappelkuil, -Groef. [N 12, 28; JG 1a, 1b; S 16; monogr.; add. uit N 12, 29; L 1, a-m; S 19]
I-5
|
| 33182 |
inleggen (in een voor) |
leggen:
lęgǝ(n) (Q172p Vroenhoven),
zetten:
zętǝ (Q172p Vroenhoven)
|
Voor de fonetische documentatie van de typen poten en planten zie het lemma Poten; het verspreidingsgebied van zetten in dit lemma komt niet overeen met dat in het lemma Poten; het type is hier dan ook gedocumenteerd. [N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
| 25607 |
inschieten |
inschieten:
e.nše.tǝ (Q172p Vroenhoven)
|
Het deegbrood in de oven plaatsen. Een bij het werkwoord opgegeven object "brood", "deeg" e.d. wordt niet gedocumenteerd evenmin de bepaling "in de oven". [N 29, 45a; L 40, 13b; N 29, 30b; monogr.; OB 2, 2d]
II-1
|
| 34001 |
inspannen |
inspannen:
i.nspanǝ (Q172p Vroenhoven),
voorspannen:
vi̯ørspanǝ (Q172p Vroenhoven)
|
Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74]
I-10
|
| 18259 |
jak |
basquine (fr.):
biskien (Q172p Vroenhoven),
jak:
jak (Q172p Vroenhoven),
lijfje:
lĕifke (Q172p Vroenhoven)
|
jak (kort vrouwenkledingstuk) [ZND 27 (1938)]
III-1-3
|
| 18996 |
jaloers |
jaloers:
ook materiaal znd 27, 44
zjalus (Q172p Vroenhoven),
zjeloes (Q172p Vroenhoven)
|
jaloers [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
| 18193 |
jas: algemeen |
jas:
tilde boven de twee tekens
he̞j ɛ̞s pas zənə jas ɛn ma ər sɛ~̝…ntə; pa: zən ko: ən pa: zənən ô:nt (Q172p Vroenhoven)
|
Jas. Hier is vader zn jas en moeder haar geld... [ZND 44 (1946)]
III-1-3
|
| 20196 |
jong (bijv.nw.) |
jong:
znd 1 a-m; znd 27, 46;
joonk (Q172p Vroenhoven)
|
jong; het kind is nog jong [ZND 27 (1938)]
III-2-2
|
| 20310 |
jong (bn.) |
jong:
znd 1 a-m; znd 27, 46;
joonk (Q172p Vroenhoven)
|
jong; het kind is nog jong [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|