| 21912 |
kaal duivenjong |
kakjong:
kàkjo.ŋk (Q172p Vroenhoven)
|
Kaal duivejong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
| 21047 |
kaam |
kaam/kamen:
kõ̜m (Q172p Vroenhoven),
kaan:
kǭn (Q172p Vroenhoven)
|
Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.]
II-2
|
| 20768 |
kaantjes |
krappen:
krápə (Q172p Vroenhoven)
|
kanen [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
| 19791 |
kaars |
kaars:
kjɛts (Q172p Vroenhoven)
|
kaars [RND]
III-2-1
|
| 22505 |
kaarten (ww.) |
kaarten:
koͅ:tə (Q172p Vroenhoven),
/
kaoten (Q172p Vroenhoven),
tuisen:
ty:sə (Q172p Vroenhoven)
|
kaarten [RND], [SND (2006)]
III-3-2
|
| 20802 |
kaas |
kaas:
kĭĕs (Q172p Vroenhoven)
|
kaas [RND]
III-2-3
|
| 22622 |
kaatsen |
kaatselen:
koͅ:sələ (Q172p Vroenhoven)
|
kaatsen [RND]
III-3-2
|
| 23212 |
kabouter |
alvermannetje:
èvermennĕkĕ (Q172p Vroenhoven),
kabouter:
ənə kabouwter (Q172p Vroenhoven)
|
Een kabouter (klein mannetje uit de sprookjes). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
| 19751 |
kachel, stoof |
kachel:
kaxəl (Q172p Vroenhoven, ...
Q172p Vroenhoven)
|
kachel, stoof [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|
| 22227 |
kaf |
kaf:
kǭf (Q172p Vroenhoven)
|
In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31]
I-4
|