18013 |
kortademig |
dempig:
dēͅmpəch (Q172p Vroenhoven),
dèèmpich (Q172p Vroenhoven)
|
hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18287 |
korte broek |
korte broek:
ĕn kotte brŏk (Q172p Vroenhoven)
|
korte broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
26630 |
kortmeel |
kortmeel:
kǫtmę̄l (Q172p Vroenhoven)
|
Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e]
II-3
|
34520 |
kortwieken |
korten:
kotǝ (Q172p Vroenhoven)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
23274 |
koster |
koster:
köstər (Q172p Vroenhoven)
|
koster [RND]
III-3-3
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
kosgèngĕr (Q172p Vroenhoven),
koͅsgeͅngər (Q172p Vroenhoven)
|
een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
21550 |
kostschool |
pensionaat (<fr.):
pensionaat (Q172p Vroenhoven)
|
kostschool [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kármənø͂ͅtšəs (Q172p Vroenhoven),
kotelet:
koͅrtəleͅtə (Q172p Vroenhoven)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
19276 |
koude drukte maken |
erger maken dan het is:
net erger mōͅkə dan het ĕs (Q172p Vroenhoven),
veel omslag maken:
veul umslaoch van deij zaok maoke (Q172p Vroenhoven),
veel spektakel maken:
veul spektaokel maoken jeuver get (Q172p Vroenhoven)
|
veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
18195 |
kous: algemeen |
hoos:
haos (Q172p Vroenhoven),
kous:
ko.is (Q172p Vroenhoven),
kous (Q172p Vroenhoven)
|
kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || Kous, een paar kousen. Bedoeld wordt het kledingsstuk dat gebreid of geweven wordt en de voet en het gehele been tot boven de knie bedekt (fr. bas) [ZND 48 (1954)] || kus
III-1-3
|