19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
kwispele (Q172p Vroenhoven),
met zijn staart houwen:
mət zənə stat həjə (Q172p Vroenhoven)
|
kwispelstaarten [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
24925 |
laag grond |
laag:
laoch (Q172p Vroenhoven),
ps. omgespeld volgens Frings.
loͅg (Q172p Vroenhoven)
|
laag (znw.) [ZND 29 (1938)]
III-4-4
|
33081 |
laag schoven op de wagen |
ring:
re.ŋk (Q172p Vroenhoven)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
33699 |
laagte in het landschap |
laagte:
ligdǝ (Q172p Vroenhoven),
lixtǝ (Q172p Vroenhoven)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
18215 |
laars (alg.) |
stevel:
sti.vəl (Q172p Vroenhoven)
|
stevel
III-1-3
|
34581 |
ladderboom |
balk:
balǝk (Q172p Vroenhoven)
|
Elk van de twee balken van een zijladder waartussen zich de sporten bevinden. [JG 1a; JG 1b]
I-13
|
27367 |
laden |
laden:
l˙ǭi̯ǝ (Q172p Vroenhoven)
|
De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18]
I-10
|
27854 |
lading |
vracht:
vra.x (Q172p Vroenhoven)
|
Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.]
I-10
|
33360 |
lage kachel voor de ketel met was of veevoer |
potkachel:
pǫtkaxǝl (Q172p Vroenhoven)
|
De lage kachel waarop de ketel met was of veevoer verwarmd wordt. De benamingen met ketel doen denken aan een gecombineerde ketel en kachel, vast verbonden, met een grote inhoud. Een bereklauw heeft drie poten. De kachel dient niet om een ruimte te verwarmen. Sommige benamingen wijzen op de afwezigheid van een kachel of op de aanwezigheid van een open vuur. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [L 23, 58c; monogr.]
I-6
|
18147 |
lam |
lam:
laom (Q172p Vroenhoven),
lōͅm (Q172p Vroenhoven),
lā.mp (Q172p Vroenhoven),
lām (Q172p Vroenhoven),
lammetje:
lɛmkǝ (Q172p Vroenhoven)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] || ze is lam [ZND 29 (1938)]
I-12, III-1-2
|