| 21414 |
inktpot |
inktpot:
inkpot (Q113c Vrusschemig)
|
inktpot [DC 14 (1946)]
III-3-1
|
| 25236 |
inslaan, van de bliksem gezegd |
inslaan:
i sjloa (Q113c Vrusschemig)
|
inslaan, gezegd van de bliksem [afvellen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
| 18041 |
jeuk |
jeuk:
juëk (Q113c Vrusschemig)
|
jeuk [öksel, jukt, ukt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
| 18050 |
jeuken |
jeuken:
ut fingt a te juëke (Q113c Vrusschemig)
|
jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
| 17603 |
kaakbeen(rand) |
raak:
de rake (Q113c Vrusschemig)
|
kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 17743 |
kaal (zijn), kaal hoofd |
kletskop:
kletschkop (Q113c Vrusschemig)
|
kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 20768 |
kaantjes |
krapjes:
krèpkes (Q113c Vrusschemig)
|
vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)]
III-2-3
|
| 33351 |
kalverstal |
kalverstal:
kǭvǝr[stal] (Q113c Vrusschemig)
|
De stal of de ruimte in de koestal waar de kalveren staan. Meestal is er geen afzonderlijke ruimte als kalverstal; de kalveren staan in een hoek van de koestal en deze hoek voor de kalveren wordt "kalverstal" genoemd. Vandaar dat n.a.v. de vraag "kalverstal" voor L 213, 248, 298, 381b, 386, Q 1, 113 en 202 koestal en voor L 270, 312, Q 34 en 102 stal werd opgegeven. Er zijn voor de kalverstal ook wel benamingen in gebruik, waaruit de leeftijd van de kalveren spreekt. Voor opgaven die een voor een kalf bestemde kist, bak, kooi e.d. betreffen, zie men het lemma "kalverhokje, kalverbak" (2.2.4). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden in paragraaf 1.2. [A 10, 9b; L 38, 25; monogr.; add. uit N 5A, 45a en 47b]
I-6
|
| 24179 |
kauw |
dooltje:
deulke (Q113c Vrusschemig)
|
kauw (33 overal bekend; grijze nek en lichte ogen, rest zwart; broedt in gebouwen, schoorstenen en holle bomen; meestal in troepen; druk; roep [kja]; vaak tam gehouden [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 17628 |
keel, strot |
keel:
kail (Q113c Vrusschemig)
|
keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|