e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vrusschemig

Overzicht

Gevonden: 384
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pafferig dik, opgeblazen van lijf opgezwollen (dik): opgeschwolle diek (Vrusschemig) dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] III-1-1
paling, aal paling: paling (Vrusschemig) aal, paling [DC 10 (1941)] III-4-2
patrijs patrijs: patries (Vrusschemig) patrijs (30 overal in troepen op akkers; bruin hoefijzer op de buik; jachtvogel [N 09 (1961)] III-4-1
plafond plafond: plǝfoŋ (Vrusschemig) Zie kaart. Het ondervlak of de bekleding van een zoldering. In het onderzoeksgebied wordt onder een 'plafond' vooral een gepleisterde, meestal met lijsten en/of reliefs van stuc versierde bekleding van een zoldering verstaan. De term 'zoldering' wordt daarentegen gebruikt voor het ondervlak van een verdiepingsvloer waarvan de draagbalken nog zichtbaar zijn. Zie ook het 'Limburgs Idioticon', pag. 295, s.v. 'zoldering', ø̄Met de bepaalde betekenis van onbeplakten zolder. Geh. rond Maeseyck.ø̄ Om een gepleisterd plafond te maken worden eerst tengels op onderlinge afstand van ongeveer 7 cm onder de balken van de bovenliggende vloerlaag gespijkerd. Aan de tengels wordt vervolgens droog Maasriet bevestigd, dat met zigzagsgewijs om platkopspijkers gewonden koperdraad tegen de tengels wordt vastgeklemd. In plaats van riet kan ook steengaas worden gebruikt. Daarna wordt eerst een ruwe laag vette kalkmortel aangebracht en vervolgens wordt het geheel afgewerkt met een mengsel van kalk en gips. Langs de wand brengt men gewoonlijk een plint aan die wordt vervaardigd door op het plafond latjes te bevestigen en de plint gelijk met die latjes af te werken. Eventuele ornamenten worden met gips opgeplakt. In L 383 sprak men bij een boerderij vooral van de 'zolder' en in een gewoon huis van het 'plafond'. [N 6, 20; N 54, 143a; L 2, 19; monogr.; Vld.] II-9
plassen (met water) knutsen: knoësche (Vrusschemig) knoeien met water, in t water plassen [klosse] [N 10 (1961)] III-1-2
plensbui, zware bui het regent dat het battert: ⁄t rènt dat ⁄t battert (Vrusschemig), het regent dat het zeikt: ⁄t rènt dat ⁄t zikt (Vrusschemig) zware plensbui [zeng, schoer, sjoel, goersj] [N 22 (1963)] III-4-4
pols pols: pöls (Vrusschemig) pols [DC 01 (1931)] III-1-1
poort poort: pǫat (Vrusschemig), pǭǝt (Vrusschemig) Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s] I-6
pootjebaden kneipen: kneipe (Vrusschemig) lopen: met blote voeten door plassen lopen [polse, dokkele, baden] [N 10 (1961)] III-1-2
proeven proeven: preuve (Vrusschemig) proeven [pruuve, pruujve] [N 10 (1961)] III-1-1