e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vucht

Overzicht

Gevonden: 1277
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
derdeling derdeling: dęrdǝleŋ (Vucht) Derde zwerm of tweede nazwerm. Na de eerste nazwerm of de tweede zwerm kan enkele dagen later een tweede nazwerm volgen. [N 63, 29c; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5, 7; L 1a-m; A 9, 6; monogr.] II-6
deugniet vlegel: vlegel (Vucht) een ondeugend kind [ZND 40 (1942)] III-1-4
deuk in een hoed bluts: een bluts (Vucht), kloof: een kleef (Vucht) een deuk [ZND 33 (1940)] III-1-3
deurwaarder deurwaarder: deurwaarder (Vucht), huissier (fr.): huissier (Vucht) deurwaarder [ZND 33 (1940)] III-3-1
diep diep: dēp (Vucht) In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.] I-1
dier, beest beest: hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011  biëst (Vucht) beest [ZND 01 (1922)] III-4-2
dijk dijk: dīk (Vucht), opgehoopte aarde  diek (Vucht) dijk [ZND 33 (1940)] || Opgehoopte aarde. [N 27, 24; L 33, 34] I-8, III-3-1
dikke, warme mantel dikke mantel: ’nen dikke mantel (Vucht, ... ) een dikke mantel [ZND 31 (1939)] III-1-3
dissel dissel: desǝl (Vucht), distel: destǝl (Vucht) Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut √©√©n van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.] I-13
doffer, mannelijke duif hoorn: hoarn (Vucht) duif, mannetje [ZND 39 (1942)] III-4-1