17629 |
nek |
nak:
nak (Q008p Vucht)
|
Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b]
I-9
|
17905 |
nemen, pakken |
pakken:
In sommige vervoegingen treedt echter ook een vorm van nemen op, zo b.v. he numt.
pakken (Q008p Vucht)
|
nemen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
24218 |
nestverlater |
vlug:
vlech (Q008p Vucht)
|
jonge vogel in staat uit te vliegen [ZND 36 (1941)]
III-4-1
|
34154 |
niet drachtig |
leeg:
lē̜x (Q008p Vucht)
|
[JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.]
I-11
|
19455 |
noodbed, kermisbed |
paljas:
paljas (Q008p Vucht)
|
noodbed, kermisbed [ZND 40 (1942)]
III-2-1
|
24903 |
ochtend (vanmorgen |
ochtend:
deze meurgen (Q008p Vucht, ...
Q008p Vucht)
|
s morgens) [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|
23227 |
oksaal |
oksaal:
sjooin eksol (Q008p Vucht)
|
Een schoon (d)oksaal (waar het orgel zich bevindt in de kerk). [ZND 39 (1942)]
III-3-3
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slā.x[molen] (Q008p Vucht)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
33745 |
omheinen |
afmaken:
āfmākǝ (Q008p Vucht),
afpalen:
āfpǭlǝ (Q008p Vucht)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
25685 |
omzetten |
omscheppen:
omšø̜pǝ (Q008p Vucht)
|
Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c]
I-4
|