22860 |
weddenschap |
weddenschaft:
wedənsjaft (Q260p Walhorn)
|
weddenschap [RND]
III-3-2
|
21247 |
weg |
weg:
wɛ:x (Q260p Walhorn)
|
weg [RND]
III-3-1
|
33663 |
wei |
wei:
wei̯ (Q260p Walhorn),
węi̯ (Q260p Walhorn)
|
In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-8
|
19132 |
werken |
werken:
werəkə (Q260p Walhorn)
|
werken [RND]
III-3-1
|
20852 |
wijn |
wijn:
wīēn (Q260p Walhorn)
|
wijn [RND]
III-2-3
|
24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
hondsroos:
verzamelfiche ZND01, a-m; ZND01, u 051 en ZND15, 004; deze laatste ook bij Har Brok
hōͅndsrūs (Q260p Walhorn)
|
egelantier [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
33238 |
winterwortelen |
moren:
mūrǝ (Q260p Walhorn)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
21267 |
woord |
woord:
wu.ət (Q260p Walhorn)
|
woord [RND]
III-3-1
|
32970 |
wortel |
wortel:
wo ̞tsǝl (Q260p Walhorn),
wǫ.tǝl (Q260p Walhorn)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
32999 |
zaad, zaaigoed |
zaam:
zǭm (Q260p Walhorn
[(m)]
)
|
Hetgeen men uitstrooit, zaait op het land; de verzamelnaam. Zie voor het enkelvoudige begrip "zaadje" achterin het lemma. Vergelijk ook het lemma graankorrel (2.6). De typen gezaads en gezaams worden voornamelijk gebruikt voor (tuin)zaden. (m) achter de plaatscode geeft aan dat uitdrukkelijk is opgegeven dat ''zaad'' er een "de-woord" is. [N M, 22; JG 1a, 1b; Wi 5; RND 111; monogr.]
I-4
|