18285 |
kleerborstel |
borstel:
borsel (L214p Wanssum)
|
Kleerborstel. Hoe noemt men het hierboven afgebeelde voorwerp, dat wordt gebruikt om stof uit kleren, stoelbekleding, gordijnen enz. te verwijderen? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|
19389 |
kleerhanger |
klederhanger:
kliǝrhęŋǝr (L214p Wanssum),
kleerhanger:
kliərhɛŋər (L214p Wanssum)
|
Gebogen houtje of beugel met haak waarop men jas of mantel zonder kreuken kan ophangen. [N 59, 35; monogr.] || kleerhanger
II-7, III-2-1
|
28872 |
kleermakerskrijt |
krijt:
krīt (L214p Wanssum)
|
Het kleermakerskrijt wordt gebruikt om patronen op de stof over te nemen. Deze krijtlijnen verwijdert men later weer. Het krijt is vier- of driehoekig van vorm (Gerritse, pag. 21) en voelt vettig aan (Papenhuyzen III, pag. 9). Men kan ook met behulp van een zogenaamde rokkenspuit een lijn trekken. Door verstuiven van krijtpoeder kan men hiermee een lijn op de rok trekken om een rechte zoom te krijgen op de juiste hoogte. Zie afb. 6 en 7. [N 59, 5; N 62, 66; monogr.]
II-7
|
20609 |
klef |
knets:
knɛts (L214p Wanssum),
knetserig:
knɛtsərex (L214p Wanssum)
|
deegachtig, ongaar
III-2-3
|
29606 |
klei, leem |
leem:
liǝm (L214p Wanssum)
|
Grijs- tot geelachtige, sterk samenhangende, enigszins klevende, vruchtbare grondsoort, ontstaan door afzetting van verweringsprodukten door rivieren. Leem is ook een kleiachtige grondsoort echter met een zandgehalte groter dan 20%. Zie ook het lemma ɛklei, leemɛ in wld II, afl. 8 (pottenbakker e.a.), blz. 31.' [N 27, 41; N 27, 33; N 18, 2 add.; N 18, 5 add.; N 15, add.; R 3, 6; A 10, 4; Wi 52, 53; Vld.; monogr.]
I-8
|
17543 |
klein van gestalte |
klein:
hej is kléén (L214p Wanssum),
klein van stuk:
heej is klèn van stuk (L214p Wanssum)
|
klein van gestalte [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20349 |
kleindochter |
kleindochter:
klēndōchter (L214p Wanssum)
|
kleindochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
33318 |
kleine boerderij |
keuterij:
kø̜̄tǝręi̯ (L214p Wanssum),
plaatsje:
plɛtskǝ (L214p Wanssum)
|
Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
20723 |
kleine hoeveelheid eten |
klatsje:
Syst. WBD
klitske (L214p Wanssum)
|
Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22140 |
kleine mand zonder onderverdelingen |
duivenkorfje:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.
doevekûrfke (L214p Wanssum)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: een kleine mand zonder onderverdelingen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|