24212 |
merel |
melder:
mēlder (L214p Wanssum),
merling:
merling (L214p Wanssum),
mèrling (L214p Wanssum)
|
Hoe heet de merel? [DC 06 (1938)] || merel
III-4-1
|
17563 |
merg |
merg:
merg (L214p Wanssum),
mērg (L214p Wanssum)
|
[N 10a (1961)]
III-1-1
|
33548 |
mergkool |
mergkool:
mergkuəl (L214p Wanssum)
|
[N 12A (1965)]
I-7
|
33754 |
merrie |
meer:
mē̜r (L214p Wanssum)
|
Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|
33758 |
merrieveulen |
meerveulen:
mē̜rvø̄lǝ (L214p Wanssum)
|
Het vrouwelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3b]
I-9
|
19789 |
mes om kool te snijden |
kappesmes:
kapəsmɛs (L214p Wanssum)
|
mes om kool te snijden
III-2-1
|
32582 |
mest laden |
(mest) laden:
lāi̯ǝ (L214p Wanssum)
|
Mest uit de mestvaalt (vroeger uit de potstal) met een riek op de gereedstaande kar laden. Meestal wordt de karbak zo hoog mogelijk volgetast. [N P, 7; N 11A, 10; JG 1a; monogr.]
I-1
|
32700 |
mest ondiep onderploegen |
flatsen:
flatsǝ (L214p Wanssum),
onderflatsen:
õndǝrflatsǝ (L214p Wanssum)
|
De over het land verspreide mest werd in het najaar, wanneer men een akker zodanig beploegde dat hij in de winter goed kon uitvriezen, voorlopig ondergeploegd. In het voorjaar werd de mest, eventueel nadat de wintervoren weer waren teruggeploegd, definitief en diep ondergeploegd bij het zaaiklaar maken van de akker. De met onder- en in- beginnende termen hebben "mest" tot object. De simplicia belken, stroppen, stropen, flatsen, kuiteren en droten betreffen een manier van ondiep ploegen en veronderstellen alszodanig niet "mest", maar "de akker", "een stuk" e.d. als direct object. Dat is waarschijnlijk ook het geval bij de met om- beginnende woorden. Deze termen duiden dus de voor het onderslaan van mest gevolgde ploegmethode aan. Behalve stalmest kan ook een groenbemestingsgewas oppervlakkig worden ondergeploegd. Voor (delen van) varianten die hieronder in de (...)-vorm zijn vermeld, zie men de lemmata ondiep, ondiep ploegen en onderploegen. [N 11, 44; N 11A, 110a + b; JG 1a + 1b + 2c; monogr.]
I-1
|
32579 |
mest uitrijden |
mest uitvaren:
[mest] yt˲vārǝn (L214p Wanssum),
mest varen:
[mest] ˲vārǝ (L214p Wanssum),
met de staande kar mest varen:
met ˲dǝ stó̜ndǝ kar mēst ˲vārǝ (L214p Wanssum)
|
Het begrip "mest uitrijden" heeft in het algemeen een ruimere inhoud dan de meeste woordtypen van dit lemma tot uitdrukking brengen. Het beperkt zich niet tot het vervoer van de mest, maar omvat gewoonlijk alle handelingen die nodig zijn om met kar en paard de mest uit de mestvaalt (vroeger uit de potstal) in hoopjes op het veld te krijgen. Zo moet ook de term mesten wel worden opgevat. Voor de varianten van het object [mest [JG 1a + 1b add.; N 11, 16; N 11A, 6; A 9, 26 add.; monogr.]
I-1
|