17848 |
naar huis gaan |
naar huis gaan:
nao huus gaon (L214p Wanssum),
no hy(3)̄s gon (L214p Wanssum)
|
naar huis gaan [DC 03 (1934)]
III-1-2
|
34013 |
naar links |
haar-op:
hār ǫp (L214p Wanssum)
|
Voermansroep om het paard naar links te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95 c, 95d en 96; L 1 a-m; L B 2, 255; L 26, 2; L 36, 81c; S 12; monogr.]
I-10
|
34014 |
naar rechts |
hot-op:
hǫt ǫp (L214p Wanssum)
|
Voermansroep om het paard naar rechts te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95a en 96; L 1 a-m; L B 2, 256; L 26, 2; L 36, 81d; S 12; monogr.]
I-10
|
24394 |
nachtvlinder |
nachtvlinder:
nāchtvlinder (L214p Wanssum),
schaar:
altijd mv.; witte vlieg, zeer gewild als aas bij het vissen
schāōr (L214p Wanssum)
|
nachtvlinder || nachtvlinder(s)
III-4-2
|
18937 |
nadeel |
nadeel:
nāōdieël (L214p Wanssum)
|
nadeel
III-1-4
|
20138 |
nageboorte |
nageboorte:
nāōgebóort (L214p Wanssum)
|
nageboorte
III-2-2
|
34179 |
nageboorte van de koe |
bocht:
bōxt (L214p Wanssum),
lechter:
lēxtǝr (L214p Wanssum)
|
[N 3A, 57a; JG 1a, 1b; A 33, 19b; monogr.]
I-11
|
33881 |
nageboorte van het paard |
nageboorte:
nǭgǝbǫrt (L214p Wanssum)
|
Moederkoek die na de geboorte van het veulen afkomt. [A 33, 19a; N 8, 54 en 55]
I-9
|
32955 |
nagras, tweede hooioogst |
nagras:
nǫgrās (L214p Wanssum),
nǭgras (L214p Wanssum),
nahooi:
nǫhȳǝi̯ (L214p Wanssum)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|
33097 |
nascharren, naoogsten |
scharren:
sxarǝ (L214p Wanssum)
|
De akker naoogsten met een rijf of houten hark. De boer deed dit doorgaans zelf, in tegenstelling tot het aren lezen dat dan door anderen werd gedaan. Zie de toelichting bij het lemma ''aren lezen'' (5.2.4). [N 15, 38a; JG 1a, 1b; L 34, 40; monogr.; add. uit N 15, 35; N 18, 93]
I-4
|