18218 |
ophanger |
lits:
B.v En litske án dn handdoek.
lits (L214p Wanssum)
|
lus
III-1-3
|
19293 |
ophitsen |
aanhissen:
ánhisse (L214p Wanssum)
|
aanhitsen, opstoken
III-1-4
|
22016 |
opleren |
africhten:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.
africhte (L214p Wanssum),
opleren:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.
opliére (L214p Wanssum)
|
Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: jonge duiven (een paar kilometer van het hok) wegbrengen, om ze te leren [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33925 |
opmaken van staart en manen |
opmaken:
ǫpmǭkǝ (L214p Wanssum)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|
32928 |
opper |
opper:
ø̜pǝr (L214p Wanssum)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
17566 |
opperhuid |
vel:
vel (L214p Wanssum)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18030 |
oprispen |
een boertje laten:
en bŏĕrke laote (L214p Wanssum),
keuken:
kèùke (L214p Wanssum),
köke (L214p Wanssum),
opbreken:
t zoer brikt mĕĕj op (L214p Wanssum),
⁄t zoer brikt meej op (L214p Wanssum),
⁄t zoer brékt mej óp (L214p Wanssum),
oprispen:
oprispe (L214p Wanssum)
|
oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
19591 |
opscheplepel |
scheplepel:
sxøͅplēͅpəl (L214p Wanssum)
|
grote lepel om te scheppen
III-2-1
|
19321 |
opscheppen |
blaffen:
blaffe (L214p Wanssum),
opscheppen:
ópschöppe (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum)
|
opscheppen || opscheppen, groot doen || opsnijden, snoeven
III-1-4
|
19322 |
opschepper |
blaffer:
blaffer (L214p Wanssum),
kaaljakker:
kaaljekker (L214p Wanssum),
opschepper:
ópschöpper (L214p Wanssum),
snoevenkater:
snōēvekater (L214p Wanssum),
snurker:
snörker (L214p Wanssum),
windbuil:
wīēndbül (L214p Wanssum)
|
opschepper || opschepper, windbuil || opsnijder
III-1-4
|