e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L214p plaats=Wanssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ophanger lits: B.v En litske án dn handdoek.  lits (Wanssum) lus III-1-3
ophitsen aanhissen: ánhisse (Wanssum) aanhitsen, opstoken III-1-4
opleren africhten: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  africhte (Wanssum), opleren: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  opliére (Wanssum) Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: jonge duiven (een paar kilometer van het hok) wegbrengen, om ze te leren [N 93 (1983)] III-3-2
opmaken van staart en manen opmaken: ǫpmǭkǝ (Wanssum) In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b] I-9
opper opper: ø̜pǝr (Wanssum) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
opperhuid vel: vel (Wanssum) opperhuid [N 10 (1961)] III-1-1
oprispen een boertje laten: en bŏĕrke laote (Wanssum), keuken: kèùke (Wanssum), köke (Wanssum), opbreken: t zoer brikt mĕĕj op (Wanssum), ⁄t zoer brikt meej op (Wanssum), ⁄t zoer brékt mej óp (Wanssum), oprispen: oprispe (Wanssum) oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)] III-1-2
opscheplepel scheplepel: sxøͅplēͅpəl (Wanssum) grote lepel om te scheppen III-2-1
opscheppen blaffen: blaffe (Wanssum), opscheppen: ópschöppe (Wanssum, ... ) opscheppen || opscheppen, groot doen || opsnijden, snoeven III-1-4
opschepper blaffer: blaffer (Wanssum), kaaljakker: kaaljekker (Wanssum), opschepper: ópschöpper (Wanssum), snoevenkater: snōēvekater (Wanssum), snurker: snörker (Wanssum), windbuil: wīēndbül (Wanssum) opschepper || opschepper, windbuil || opsnijder III-1-4