34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
tuut, tuut:
tyt, tyt (L214p Wanssum),
tȳt, tȳt (L214p Wanssum),
tuut, tuut, tuut:
tyt, tyt, tyt (L214p Wanssum)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34218 |
roep- en lokwoord voor de koe |
muk, muk, muk:
møk møk møk (L214p Wanssum)
|
Men roept de koe naast de algemene benamingen koe, muk enzovoorts ook met het noemen van de kleur, b.v. zwarte en met een eigennaam als Lies en Berta. [N C, 16; VC 14, 2a (r]
I-11
|
34379 |
roep- en lokwoord voor een big |
kier, kier, kier:
kir, kir, kir (L214p Wanssum),
kuusje:
kuskǝ (L214p Wanssum)
|
Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.]
I-12
|
34219 |
roep- en lokwoord voor het kalf |
muk, muk:
møk møk (L214p Wanssum),
mukje:
møkskǝ (L214p Wanssum)
|
Met kan een kalf roepen met de algemene benamingen kalf, kalfje, muk enzovoorts, met eigennamen als Liesje, met klanknabootsingen of eventueel met het rammelen van melkemmers. [N C, 17; VC 14, 2b (r]
I-11
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
kip, kip, kip:
kip, kip, kip (L214p Wanssum)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus, kuus:
kus, kus (L214p Wanssum)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
22122 |
roepen van de duiven |
aanroepen:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.
ân roepe (L214p Wanssum)
|
Hoe zegt men: het roepen van de duiven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33841 |
roepen van de hengst naar de aankomende merrie |
schuifelen:
sxø̜fǝlǝ (L214p Wanssum)
|
Bij het naderen van de hengst joechelt (juicht) de merrie naar de hengst, die deze roep op zijn beurt beantwoordt met onder meer te rauwen, hummelen, joechelen e.d. In dit lemma zijn ook de enkele antwoorden uit vraag N 8A, 1c (zachtjes hinniken van de merrie tegen het veulen) ondergebracht, omdat zij enkel in dit kader passen; de gestelde vraag leverde geen enkele specifieke term op. [N 8, 47; N 8A, 1b en 1c]
I-9
|
34460 |
roepwoord voor de geit |
met, met, met:
mɛt, mɛt, mɛt (L214p Wanssum)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34461 |
roepwoord voor de jonge geit |
liem, liem, liem:
lim, lim, lim (L214p Wanssum)
|
[N 19, 74f; VC 14, 2m -r-]
I-12
|