32976 |
rogge |
rog(ge):
rǫx (L214p Wanssum)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
20760 |
roggebrood |
roggeweg:
roͅgəwɛx (L214p Wanssum)
|
roggemik
III-2-3
|
18320 |
rok van grove stof |
tiereteien:
Van Dale: tieretein (<Ofr.), (veroud.) geweven stof met een linnen ketting en een wollen inslag. WNT: tieretein, tierentaeje rock.
terenteie (L214p Wanssum)
|
ijzersterke wollen stof, gestreept blauw-wit of rood-wit; men gebruikte ze vooral voor het maken van onderrokken
III-1-3
|
19493 |
roken |
roken:
ruəkə (L214p Wanssum),
smoken:
smuəkə (L214p Wanssum)
|
roken || roken, speciaal tabak
III-2-1, III-2-3
|
18318 |
rokkussentje |
votkussen:
votkusse (L214p Wanssum)
|
kussentje met twee linten dat op de scheiding van rug en achterwerk gedragen werd om de rokken een goede val te geven; keu
III-1-3
|
32834 |
rollen |
wellen:
wɛ ̝lǝ (L214p Wanssum)
|
Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
20705 |
rond wittebrood |
plats:
Syst. WBD
plaas (L214p Wanssum)
|
Plat, rond wittebrood (plats?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
31385 |
ronde vijl, rattenstaart |
rattenstaart:
ratǝstárt (L214p Wanssum)
|
Kleine, ronde, spits toelopende vijl die wordt gebruikt voor het afwerken en bijwerken van gaten en sterk gekromde uithollingen. Zie ook afb. 59 en het lemma ɛronde vijl, rattenstaartɛ in wld II.11, pag. 73.' [N 53, 145; monogr.]
II-12
|
34596 |
rongen |
rongen:
roŋǝ (L214p Wanssum
[(enkelv roŋ)]
)
|
Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a]
I-13
|
34599 |
rongogen |
rongogen:
roŋūǝx (L214p Wanssum)
|
Metalen krammen waarin de rongen gestoken werden om ze aan de draagbalk van de bak te bevestigen. [N 17, 32; N G, 60e; monogr]
I-13
|