32842 |
veldstrengen |
klingen:
kleŋǝ (L214p Wanssum)
|
De beide koorden of kettingen waaraan een paard via het zwenghout een akkerwerktuig voorttrekt; vergelijk afb. 98. Deze zijn gewoonlijk langer dan de strengen van een paard dat voor een kar of wagen gespannen is. Termen die toepasselijk zijn op de strengen en het zwenghout tezamen, zijn bijeengezet aan het einde van dit lemma. Voor varianten of delen daarvan in de ''...''-vorm zij verwezen naar de lemmata ''ploeg'' en ''zwenghout''. De in het vorige lemma onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn hieronder meestal door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [.IG 1b + 1c + 2c; N 11A, 103d; N 13, 57 + 58; div.; monogr.]
I-2
|
20660 |
venkel |
venkel:
vēnkel (L214p Wanssum)
|
venkel
I-7
|
30336 |
vensterblinden |
blinden:
blindǝ (L214p Wanssum)
|
Houten panelen of borden die aan de binnenzijde van het huis aan één of aan beide zijden van het raamkozijn zijn aangebracht. Men onderscheidt slag- of vouwblinden die draaiend geopend kunnen worden en schuif- of rolblinden die in een in de muur uitgespaarde ruimte geschoven kunnen worden. [N 55, 65b; A 23, 18b; A 46, 11c; L 32, 75a; RND 10, 49 add.; monogr.]
II-9
|
30332 |
vensterluiken |
vensters:
vęnstǝrs (L214p Wanssum)
|
Zie kaarten. De houten panelen die draaiend aan de buitenkant van het huis aan beide zijden van het raam zijn aangebracht. Er bestaan ook losse vensterluiken die 's avonds voor het raam worden geplaatst en 's morgens weer verwijderd worden. Zie voor het woordtype 'vensters' ook Van Keirsbilck I pag. 466 s.v. 'venster': ø̄Ook dikwijls gebruikt in den zin van een beweeglijk luik vóór een venster, aan den buitenkant.ø̄ [N 55, 65a; A 23, 18a; A 46, 11a; L 1 a-m; L 32, 75b; L 1u, 17; L B1, 155; L A2, 409; rnd 49 add.; monogr.; Vld.]
II-9
|
34131 |
ver uitspringende hielen |
sabelbenen:
sābǝlbiǝn (L214p Wanssum)
|
[N 3A, 144a; monogr.]
I-11
|
19377 |
verdieping |
stock (d.):
3-stokhüs: huis met drie verdiepingen
stoͅk (L214p Wanssum)
|
verdieping van een gebouw
III-2-1
|
18823 |
verdriet; verdriet doen |
ellende:
élend (L214p Wanssum),
jammer:
jaommer (L214p Wanssum)
|
leed, verdriet || verdriet, ellende
III-1-4
|
19151 |
vergeten |
vergeten:
vergète (L214p Wanssum)
|
vergeten
III-1-4
|
19597 |
vergiet |
doorslag:
dörslag (L214p Wanssum),
døͅrslax (L214p Wanssum)
|
vergiet || Vergiet. Hoe noemt men de van gaten voorziene schotel (gemaakt van aardewerk, email of blik), die wordt gebruikt om b.v. gewassen groente te laten uitdruipen? [DC 14 (1946)]
III-2-1
|
21412 |
verhaal |
verhaal:
verhaal (L214p Wanssum)
|
verhaal; aan wie heeft hij dat nieuwe - verteld [DC 03 (1934)]
III-3-1
|