19743 |
gevel |
gevel:
gēvəl (L214p Wanssum)
|
gevel
III-2-1
|
19134 |
gevoel |
gevoel:
gevül (L214p Wanssum)
|
gevoel
III-1-4
|
33265 |
gewone spurrie |
spurrie:
spø̜ri (L214p Wanssum)
|
Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.]
I-5
|
19135 |
gewoonte |
gewoonte:
gewoeënte (L214p Wanssum)
|
gewoonte
III-1-4
|
17564 |
gewricht |
gewricht:
gevricht (L214p Wanssum),
gewricht (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum)
|
gewricht, gewrichten (draaipunt in het beenderstelsel) [gewrichte, gewervele, gewerve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17589 |
gezicht (spotnamen) |
smoel:
smoel (L214p Wanssum),
snuit:
snot (L214p Wanssum),
snuut (L214p Wanssum)
|
gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32865 |
gezwad, regel gemaaid gras |
gezwad:
gǝzwat (L214p Wanssum
[(betekent ook 'zwad')]
)
|
De in dit lemma opgenomen woorden zijn van toepassing op de regel afgemaaid gras zoals een maaier die al voortgaande aan zijn linkerzijde vormt. Zie de toelichting bij het voorgaande lemma. = Bij de plaatscode duidt op gelijkheid van de benamingen voor zwad en gezwad in deze plaats; zie ook de kaart. [N 14, 93; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 1b; A 4, 28 add.; A 23, 16 add.; L 8, 137; L 20, 28 add.; S 47; Gwn 7, 9; Lu 1, 16 II add.; monogr.]
I-3
|
18038 |
gezwel |
buil:
buul (L214p Wanssum),
gezwel:
gezwel (L214p Wanssum),
knop:
knoep (L214p Wanssum),
zweer:
zwèr (L214p Wanssum)
|
gezwel [bel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19042 |
giechelen |
giechelen:
giebele (L214p Wanssum),
giechele (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum,
L214p Wanssum)
|
giechelen [giebelen, schiertse] [N 10a (1961)] || onderdrukt lachen, giechelen
III-1-4
|
32611 |
gier oproeren |
roeren:
rȳrǝ (L214p Wanssum)
|
Bij het oppompen van de gier moest men geregeld de inhoud van de gierkelder oproeren, om te voorkomen dat de dikkere giermaterie, het gierbezinksel, onder in de put zou blijven en door de pomp niet meer opgezogen zou kunnen worden. [JG 1a + 1b; N 11A, 59b; S 30; monogr.]
I-1
|