17547 |
grof gebouwd |
grof:
grof (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum,
L214p Wanssum),
zwaar:
zwaor (L214p Wanssum)
|
zwaar van lichaamsbouw [grof, stug, struis] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17549 |
grof gebouwde vrouw |
machochel:
en megoechel (L214p Wanssum)
|
fors gebouwde vrouw [megochel, schommel] [N 07 (1961)]
III-1-1
|
18300 |
groflinnen beenwindsel |
voetlap:
voetlappen (L214p Wanssum)
|
Hoe noemt men de slobkous of lappenkous, door de arbeiders hier en daar bij vuil werk op het land gedragen? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
33321 |
grond waarop de boerderij staat |
erf:
ɛ̄rǝf (L214p Wanssum),
meste:
mestǝ (L214p Wanssum
[(oorspronkelijk "binnenplaats")]
)
|
Vaak zijn boerderijen op een natuurlijke lichte verhoging in het terrein gebouwd. Naast de meer algemene benamingen van de plek waarop het bedrijf ligt, vinden we dan ook enkele specifiek op die hoogte betrekking hebbende benamingen. Ze staan achter in het lemma bijeen. [N 5A, 74a; A 10, 1; monogr.]
I-6
|
33674 |
grond, aarde |
aarde:
ērt (L214p Wanssum),
ɛrt (L214p Wanssum),
grond:
gront (L214p Wanssum)
|
De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
33308 |
grondkrabber |
krebber:
krębǝr (L214p Wanssum)
|
Haak voor het losmaken van de grond en voor het wieden. Het gereedschap heeft 3 of 4 vaak sterk gebogen tanden, die langer zijn dan de tanden van de hark; door de tanden onderscheidt de krabber zich ook van de schoffel die een mesvormig werkend deel heeft, maar voor hetzelfde doel wordt gebruikt. Hier is het materiaal uit de vragen N 18, 55-63 opgenomen waarbij niet het doel om mest te trekken is aangegeven. Bij het hier opgenomen type mesthaak is dit àndere doel, het losmaken van de grond, uitdrukkelijk aangegeven. Het materiaal geeft geen aanleiding voor een apart lemma Aardappelkrabber. Naast het voornaamste doel waarvoor dergelijke haken worden gebruikt, het loswoelen van de grond, zijn nog drie andere doeleinden en typen haken in het materiaal onderscheiden die aan het einde van lemma zijn opgenomen: 1. haak voor het schoonmaken van sloten e.d.; 2. brandhaak of weerhaak om iets op te vissen: gereedschap met zeer lange steel; het werkend deel is een (oude) riek met omgekrulde scherpe punten; het was vroeger op de boerderij voorhanden om in geval van brand het brandend dakstro weg te kunnen trekken; 3. drie-of viertand, naar de vorm benoemd, zonder enige aanwijzing voor het gebruiksdoel. [N 18, 55 - 63, behalve hetgeen is ondergebracht in het lemma mesthaak in WLD.I.1, p. 12; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-5
|
20346 |
grootmoeder |
bestemoeder:
bēstemojjer (L214p Wanssum),
grootmoeder:
grötmoeder (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum,
L214p Wanssum),
grötmōēder (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum),
oma:
oma (L214p Wanssum)
|
grootmoeder [DC 05 (1937)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20288 |
grootvader |
bestevader:
bestevajjer (L214p Wanssum),
grootvader:
grötvader (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum,
L214p Wanssum,
L214p Wanssum,
L214p Wanssum),
opa:
tegenwoordig
opa (L214p Wanssum)
|
grootvader [DC 05 (1937)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
25004 |
grootx |
groot:
gröt (L214p Wanssum),
ps. omgespeld volgens IPA!
grøt (L214p Wanssum)
|
groot [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
33317 |
grote boerderij |
hof:
hǫf (L214p Wanssum),
plaats:
plats (L214p Wanssum)
|
Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|