32924 |
heukelingen spreiden |
breken:
[breken] (L214p Wanssum)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
hippel:
hippel (L214p Wanssum),
(hippelpad). ps. JK vragen (zie pag. 139/reeds ingevoerd).
huppel (L214p Wanssum)
|
heuveltje
III-4-4
|
17776 |
hiel |
hak:
hak (L214p Wanssum)
|
voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)]
III-1-1
|
20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt naar zijn vader:
heej aardt naor zien vader (L214p Wanssum),
zo pot, zo deksel:
zò pot, zò deksel (L214p Wanssum)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)] || zo vader zo zoon
III-2-2
|
18029 |
hik |
hik:
hik (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum),
hikkepik:
hikkepik (L214p Wanssum)
|
hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22777 |
hinkelblokje |
hinksteen:
hīnkstieën (L214p Wanssum)
|
Steen gebruikt bij t "pothinke"(z. ald.)
III-3-2
|
22774 |
hinkelen |
hinken:
ww. zw. [Vgl. hinkpot].
hīnke (L214p Wanssum),
pothinken:
pothīnke (L214p Wanssum)
|
Hinken. || Hinkspel in de pot, d.i. een tekening op de grond (verschillende vormen).
III-3-2
|
22776 |
hinkelperk |
hinkpot:
hīnkpot (L214p Wanssum)
|
Tekening op de grond voor het hinkspel.
III-3-2
|
22838 |
hobbelpaard |
hobbelpaard:
hoebelpèèrd (L214p Wanssum)
|
Hobbelpaard.
III-3-2
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
ho.t (L214p Wanssum),
hōēd (L214p Wanssum)
|
hoed [RND]
III-1-3
|