21966 |
hok om te paren |
fokkooi:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.
fokkuij (L214p Wanssum),
paarkooi:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.
paarkuij (L214p Wanssum)
|
een hok speciaal om er te paren en te broeden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33073 |
hok opbinden |
binden:
bindǝ (L214p Wanssum)
|
Het leggen van een band om de koppen van de schoven als deze in een hok bijeengezet worden. Het voorwerp van het werkwoord is steeds "hok, stuik". De volgorde van de varianten van het type binden is zoals in het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). [N 15, 33; monogr.]
I-4
|
22139 |
hoklijst |
hoklijst:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.
hokliest (L214p Wanssum)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: hoklijst, lijst waarop alle duiven moeten worden ingeschreven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24323 |
hom |
melkkuit:
melkkoet (L214p Wanssum)
|
hom, mann. viszaad
III-4-2
|
24324 |
hommel |
hommel:
hommel (L214p Wanssum),
mooshommel:
klein soort bruine hommel die op de grond woont in een nest van mos en droge halmen
mōshómmel (L214p Wanssum)
|
hommel [DC 09 (1940)] || hommel, soort
III-4-2
|
25062 |
homp, brok, klont |
klont:
ps. boven de ó moet nog een lengteteken staan; deze combinatieletter is niet te maken!
klónt (L214p Wanssum),
kluit:
Enne klüt dieëg: een klomp deeg.
klüt (L214p Wanssum),
knoep:
knoep (L214p Wanssum)
|
klont, kluit
III-4-4
|
19782 |
hondenhok |
hondshut:
hondshut (L214p Wanssum),
hondskooi:
hondskui (L214p Wanssum),
hondskuij (L214p Wanssum)
|
hondenhok [DC 10 (1941)]
III-2-1
|
20614 |
honger hebben |
honger hebben:
honger hebbe (L214p Wanssum),
hónger hebbe (L214p Wanssum),
schrok hebbe (L214p Wanssum)
|
honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20623 |
hongerig |
hongerig:
hongerig (L214p Wanssum),
hóngerig (L214p Wanssum)
|
hongerig [greeg] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21043 |
honing |
honing:
honeŋ (L214p Wanssum)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|