29594 |
steenbakkerij |
steenoven:
stęnǫvǝ, stiǝnǫvǝ (L214p Wanssum)
|
Algemene benaming voor de plaats waar of de fabriek waarin bakstenen vervaardigd worden. Een aantal opgaven is mogelijk specifiek van toepassing op de oven waarin het bakproces van de kleiprodukten plaatsvindt. [N 98, 1; monogr.; N 30, 52c add.]
II-8
|
19637 |
steenkool |
kolen:
kō̞lə (L214p Wanssum)
|
steenkool
III-2-1
|
30095 |
steense muur |
steense muur:
stɛnsǝ [muur] (L214p Wanssum)
|
Muur waarvan de dikte gelijk is aan de lengte van één metselsteen. Zie ook afb. 38, 39, 40. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37b; monogr.]
II-9
|
19522 |
stenen pot, keulse pot |
keulse pot:
køͅlsə poͅt (L214p Wanssum)
|
aardewerk pot, keramiek van de Nederrijn
III-2-1
|
29596 |
stenen vervaardigen |
tichelen:
tixǝlǝ (L214p Wanssum)
|
De benaming voor het hele proces van klei delven, vormen en bakken van stenen. Zie ook het lemma ɛtichelenɛ.' [N 98, 3; monogr.; N 30, 52c add.]
II-8
|
20417 |
sterfbed |
doodsbed:
dodsbed (L214p Wanssum)
|
doodsbed
III-2-2
|
20323 |
sterven |
de pijp leeg hebben:
de piep lèèghebbe (L214p Wanssum),
het afknijpen:
’t áfkniepe (L214p Wanssum),
het aftrappen:
’t áftrappe (L214p Wanssum),
sterven:
stērve (L214p Wanssum)
|
doodgaan || sterven
III-2-2
|
20151 |
stiefdochter |
stiefdochter:
stiefdōchter (L214p Wanssum)
|
stiefdochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20341 |
stiefkinderen |
stiefkinder:
stiefkīēnder (L214p Wanssum)
|
stiefkinderen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20340 |
stiefmoeder |
stiefmoeder:
stiefmoeder (L214p Wanssum)
|
stiefmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|