e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wanssum

Overzicht

Gevonden: 2613
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zoolbeslag hoogsel: hø̜xsǝl (Wanssum) Stuk leer, rubber of hout dat onder de zool van de klomp wordt aangebracht. [N 24, 71; monogr.] II-12
zoon zoon: zôen (Wanssum), zôên (Wanssum) zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] || zoon; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
zout zout: zalt (Wanssum, ... ), zālt (Wanssum) zout [DC 03 (1934)] III-2-3
zuchten kuimen: kümme (Wanssum), zuchten: z(e)uchte (Wanssum), zeugten (Wanssum), zuchte (Wanssum), zūchte (Wanssum) zuchten || zuchten [snokke] [N 10 (1961)] III-1-4
zuigen zuiken: zūūge (Wanssum) zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)] III-2-3
zult, preskop perskop: peͅrskoͅp (Wanssum) preskop III-2-3
zure oprisping zuur: ik heb ⁄t zoer (Wanssum), t zoer (Wanssum), t zoer brikt mĕĕj op (Wanssum), ⁄t zoer brikt meej op (Wanssum), ⁄t zoer brékt mej óp (Wanssum), ⁄t zoer hebbe (Wanssum) oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)] III-1-2
zuring (alg.) zuring: zoering (Wanssum) zuring III-4-3
zuster zuster: zuster (Wanssum, ... ), neen  zuster (Wanssum) zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
zuur oprispen het zuur hebben: ik heb ⁄t zoer (Wanssum), ⁄t zoer hebbe (Wanssum), opbreken, het zuur breekt mij op: t zoer brikt mĕĕj op (Wanssum), ⁄t zoer brikt meej op (Wanssum), ⁄t zoer brékt mej óp (Wanssum) oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)] III-1-2