32455 |
zoolbeslag |
hoogsel:
hø̜xsǝl (L214p Wanssum)
|
Stuk leer, rubber of hout dat onder de zool van de klomp wordt aangebracht. [N 24, 71; monogr.]
II-12
|
20189 |
zoon |
zoon:
zôen (L214p Wanssum),
zôên (L214p Wanssum)
|
zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] || zoon; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20826 |
zout |
zout:
zalt (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum),
zālt (L214p Wanssum)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
19222 |
zuchten |
kuimen:
kümme (L214p Wanssum),
zuchten:
z(e)uchte (L214p Wanssum),
zeugten (L214p Wanssum),
zuchte (L214p Wanssum),
zūchte (L214p Wanssum)
|
zuchten || zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
21072 |
zuigen |
zuiken:
zūūge (L214p Wanssum)
|
zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20845 |
zult, preskop |
perskop:
peͅrskoͅp (L214p Wanssum)
|
preskop
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
zuur:
ik heb ⁄t zoer (L214p Wanssum),
t zoer (L214p Wanssum),
t zoer brikt mĕĕj op (L214p Wanssum),
⁄t zoer brikt meej op (L214p Wanssum),
⁄t zoer brékt mej óp (L214p Wanssum),
⁄t zoer hebbe (L214p Wanssum)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
24882 |
zuring (alg.) |
zuring:
zoering (L214p Wanssum)
|
zuring
III-4-3
|
20336 |
zuster |
zuster:
zuster (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum,
L214p Wanssum),
neen
zuster (L214p Wanssum)
|
zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
18033 |
zuur oprispen |
het zuur hebben:
ik heb ⁄t zoer (L214p Wanssum),
⁄t zoer hebbe (L214p Wanssum),
opbreken, het zuur breekt mij op:
t zoer brikt mĕĕj op (L214p Wanssum),
⁄t zoer brikt meej op (L214p Wanssum),
⁄t zoer brékt mej óp (L214p Wanssum)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|