34537 |
dooier |
(het) geel:
xęǝl (L214p Wanssum),
eidooier:
ęi̯dǫi̯ǝr (L214p Wanssum)
|
Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
20397 |
doopjurkje |
doopkleedje:
doeëpkledje (L214p Wanssum),
dyəpklɛtsjə (L214p Wanssum)
|
doopkleed [RND] || doopkleedje
III-2-2, III-3-3
|
23205 |
doopvont |
doopvont:
duəpf^^ö:nt (L214p Wanssum),
duəpf^oͅ.nt (L214p Wanssum)
|
doopvont [RND]
III-3-3
|
24477 |
doorn, stekel |
doorn:
dòrre (mv: dör) (L214p Wanssum),
doorn (mv.):
dör (L214p Wanssum),
døͅr (L214p Wanssum)
|
doorn || doornen [DC 23 (1953)], [RND]
III-4-3
|
20101 |
doornhaag |
doornenheg:
dörreheg (L214p Wanssum)
|
doornheg
III-2-1
|
33167 |
doorschieter |
doorgewas:
dø̜rgǝwas (L214p Wanssum)
|
Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.]
I-5
|
20398 |
dopeling |
dopeling:
duuëpeling (L214p Wanssum)
|
dopeling
III-2-2
|
20848 |
dopen |
dopen:
duəpə (L214p Wanssum),
dyəpə (L214p Wanssum),
soppen:
soppe (L214p Wanssum),
soͅpə (L214p Wanssum)
|
doopen (dopen) [RND] || dopen [RND] || het indopen van brood etc. in vocht als koffie, melk, etc || indopen van het brood b.v. in de koffie: soppen [N 08 (1961)]
III-2-3, III-3-3
|
19991 |
dorpel |
dorpel:
dø̜rpǝl (L214p Wanssum)
|
Zie kaart. Horizontale laag natuursteen of bakstenen aan de onderkant van een deurkozijn. Zie ook de lemmata 'Strekkenlaag', 'Staande rollaag', 'Liggende rollaag' en 'Hardsteen'. Met de term 'stofdorpel' wordt doorgaans een extra dorpelstuk aangeduid, dat soms op de onderdorpel van een binnendeurkozijn wordt aangebracht. Zie ook het lemma 'Stofdorpel'. [N 32, 12d; A 43,18; L 5, 72; L 12, 12; L B1, 152; A 45, 31; R 3-46; monogr.; Vld]
II-9
|
33119 |
dorsbed, laag schoven op de dorsvloer |
bed:
bęt (L214p Wanssum),
sprei:
spręi̯ (L214p Wanssum)
|
Voordat men begint te dorsen moeten de schoven op de dorsvloer uitgespreid worden. Meestal worden twee lagen schoven, met de koppen (aren) naar elkaar toe gekeerd, in het midden van de dorsvloer, uitgespreid. In dit lemma staan de benamingen van een dergelijke laag schoven bijeen. [N 14, 20; JG 1a, 1b; L 32, 103; monogr.]
I-4
|