| 18913 |
ijver |
ijver:
īēver (L214p Wanssum)
|
ijver
III-1-4
|
| 25157 |
ijzelen |
ijzelen:
iesele (L214p Wanssum)
|
ijzelen, bevriezen van neerslag
III-4-4
|
| 32767 |
ijzeren eg |
ijzeren [eg]:
īzǝrǝ [eg] (L214p Wanssum)
|
De drie- of vierhoekige eg waarvan zowel het geraamte als de tanden van ijzer waren; zie afb. 55 en 56. Waar zulk een eg als onkruideg en/of als zaadeg diende, is vermeld in de betrokken lemmata verderop. De vorm die de ijzeren eg ter plaatse kon hebben, is hieronder voorgesteld door de tekens ∆ en vierkant. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N 11A, 161; N J, 10; A 13, 16b; monogr.]
I-2
|
| 32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gavel:
gāvǝl (L214p Wanssum),
hooigaffel:
[hooi]gafǝl (L214p Wanssum),
hooigavel:
hø̜i̯gāvǝl (L214p Wanssum),
opsteekgavel:
opstē̜k˲gāvǝl (L214p Wanssum)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
| 19449 |
in de tuin werken |
hoven:
hø͂ͅvə (L214p Wanssum)
|
tuinieren
III-2-1
|
| 32339 |
in duigen vallen |
verraten:
vǝrrājǝ (L214p Wanssum)
|
Gezegd van een vat dat in stukken uiteenvalt als gevolg van het losraken van duigen en banden. [monogr.]
II-12
|
| 21985 |
in goede conditie (zijn) |
goed staan:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.
ze stût goed, vur ien te zetten (L214p Wanssum)
|
Hoe zegt men van een duif: ze is in goede conditie? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
| 22033 |
in groep vliegen |
klatvliegen:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.
kladvliege (L214p Wanssum)
|
Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: in groep vliegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
| 32711 |
in panden ploegen |
rabatten bouwen:
rabatǝ bǫu̯ǝ (L214p Wanssum)
|
Panden zijn delen van een akker van gelijke of ongelijke grootte. Men ploegde in panden met name in de herfst. Ook in de tuinbouw is het gebruik bekend. Bij het ploegen in panden ontstaat er meestal een rug in het midden en in elk geval een diepe voor aan de zijkanten van het pand. Men ploegde een akker in panden a) als hij laaggelegen of vochtig was en - indien vlak geploegd - het overtollige water niet kwijt kon worden, b) als men er verschillende gewassen op wilde verbouwen, c) als de akker erg breed was en er dus bij de normale manier van ploegen veel tijd en arbeid verloren ging met het slepen over de lange wendstroken, d) als men te weinig mest had (in arme streken) om de akker in één keer te kunnen ploegen. Het ploegen in panden gebeurde meest met een niet-wentelbare of niet-keerbare ploeg. [N 11A, 130b; N 11, 48 + 49 + 53 add.; JG 1b + 1c + 2c add.; A 33, 1 + 16b add.; monogr.]
I-1
|
| 20252 |
in verwachting zijn |
aantellen:
ántelle (L214p Wanssum),
besteld zijn:
besteld (zien) (L214p Wanssum),
groot gaan:
groeët gāōn (L214p Wanssum),
in gezegende omstandigheden:
gezègende umstandighede (L214p Wanssum)
|
zwanger || zwanger (zijn) || zwanger worden || zwanger zijn
III-2-2
|