33386 |
haverkist, hakselkist |
voerkist:
vōrkest (L368b Waterloos)
|
De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
34285 |
haverkorfje |
paardsmandje:
pē̜rsmęntjǝ (L368b Waterloos)
|
Korfje uit stro en twijgen gevlochten waarmee men haver voor het paard in afmeet. De inhoud is ongeveer 3 kg. Men bindt het ook wel aan de muil van het paard om te beletten dat het ergens aan vreet, bijvoorbeeld bij het maaien. [N 18, 112]
I-11
|
19534 |
hecht van een mes |
steel:
stijl (L368b Waterloos)
|
handvat van een mes (hecht, heft) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19539 |
heibezem |
bezem:
bɛsəm (L368b Waterloos),
heibezem:
hēͅi̯bɛsəm (L368b Waterloos)
|
bezem (met lange steel); inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || bezem gemaakt van heitakjes (heiwasser, heibezem) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26741 |
heizicht, heizeis |
heizeisie:
hē̜jzęsi (L368b Waterloos)
|
Gereedschap om hei te maaien. In dit lemma zijn verwerkt de gegevens van de enqu√™tevraag naar ''de zeis om hei te maaien'' (I, 26b) en de vraag naar ''de zeis speciaal voor hei te maaien en russen te steken'' in N 18, vraag 77. Van Vessem wijst op pag. 99 ook al op het probleem dat veel informanten de zicht- en zeisbenamingen door elkaar heen gebruiken, omdat de overeenkomst tussen beide werktuigen erg groot is. Ook in dit lemma komen de zicht- en zeisbenamingen door elkaar heen voor. Men mag er niet van uitgaan dat de verschillende woordtypen steeds hetzelfde gereedschap aanduiden. Gemeenschappelijk is welde gebruiksmogelijkheid van dit gereedschap, namelijk om er hei mee te maaien. Een verschil tussen heizicht en heizeis kan zijn dat de heizicht twee handvaten heeft, terwijl de heizeis één handvat heeft. Het blad van de heizicht kan ook kleiner zijn en vooral korter dan dat van de heizeis.' [N 18, 77; I, 26b]
II-4
|
34470 |
hen zonder staart |
kaal hen:
kāl hen (L368b Waterloos)
|
[N 19, 62b; monogr.]
I-12
|
19511 |
hengsel |
hengel:
eŋəl (L368b Waterloos)
|
hengsel van waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (hengel, hengsel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34438 |
herdersschopje |
schepersschupje:
šīpǝršępkǝ (L368b Waterloos)
|
Schop, stok of staf waarmee de herder zand of steentjes naar de schapen werpt om ze in het gelid te houden. [N 18, 11; N 78, 10a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34175 |
het kalf afdraaien |
afdraaien:
āfdrē̜jǝ (L368b Waterloos)
|
Het kalf met mechanische middelen ter wereld helpen. [N 3A, 54a]
I-11
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hējǝ (L368b Waterloos)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|