34126 |
koe met gebogen, opgezette rug |
kromme rug:
krǫmǝ rɛx (L368b Waterloos)
|
[N 3A, 145c]
I-11
|
34124 |
koe met hellend kruis |
hangende kont:
haŋǝdjǝ kǫnt (L368b Waterloos)
|
[N 3A, 145a; monogr.]
I-11
|
34121 |
koe met lange poten |
beenman:
bē̜i̯nman (L368b Waterloos)
|
[N 3A, 142a]
I-11
|
34045 |
koe met rode vlek op de poot |
plekpoot:
plękpūt (L368b Waterloos)
|
[N 3A, 138]
I-11
|
34125 |
koe met slappe, doorgezakte rug |
zaalrug:
zālrøx (L368b Waterloos)
|
[N 3A, 145b]
I-11
|
34044 |
koe met witte vlek of streep op het voorhoofd |
bles:
blɛs (L368b Waterloos),
kol voor de kop:
kǭl vīr dǝ kǫp (L368b Waterloos)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 135a; N 3A, 136a]
I-11
|
34213 |
koeherder |
hoeder:
hējǝr (L368b Waterloos)
|
Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34102 |
koeienmaag |
pens:
pęns (L368b Waterloos)
|
Bedoeld is hier de koeienmaag in haar geheel. [N 3A, 120; A 9, 11]
I-11
|
33371 |
koeienstand |
bed:
bø̜t (L368b Waterloos)
|
Dat deel van de stal waar de koeien staan en dat gelegen is tussen de stalpalen en de mestgoot of het mestbed. De koeienstand in moderne stallen is iets hoger dan de mestgoot en mestgang er achter, waardoor voorkomen wordt dat de koeien in de mest en gier staan staan of liggen. Sommige woordtypen betreffen de vloer of het soort vloer waar de koeien op staan. De meervoudsvormen hebben doorgaans betrekking op de dubbele stal waar het telkens om twee koeienstanden gaat, die tegenover elkaar geplaatst zijn. Zie afbeelding 10. [N 5A, 40b; N 4, 79; A 10, 9a en 14; Gwn 4, 7; monogr.]
I-6
|
19407 |
koekenpan |
braadpan:
broͅtpan (L368b Waterloos),
koekpan:
kōkpan (L368b Waterloos),
spekpan:
spɛkpan (L368b Waterloos),
vleespan:
vlēͅi̯span (L368b Waterloos)
|
pot, metalen ~ met steelvormig handvat; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|