e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Waterloos

Overzicht

Gevonden: 677

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
baarmoeder van de koe draagmoer: drāxmōr (Waterloos) [N 3A, 48; A 48A, 47a] I-11
bak bak: bak (Waterloos) Het gedeelte van de kar, wagen of kruiwagen waarin de lading vervoerd wordt. De bak bestaat uit zijwand, voorwand, achterwand en bodem (zie die lemmata). Er kunnen zo nodig verhoogsels op gezet worden. Het woordtype brak betekende oorspronkelijk "zijwand" en werd als zodanig dikwijls in het meervoud gebruikt. De betekenis van de enkelvoudsvorm ontwikkelde zich metonymisch naar "bak in zijn geheel". De betekenis "draagbalk van de bak" (zie het lemma draagbalken), verwant met "zijwand", komt nog vaak voor, vooral in Nederlands Limburg. De woordtypen slagbak, kipbak, slagkarbak, aardkarbak en clitchètbak duiden een bak aan die kan kippen. [N 17, 22; N 18, 99; N G,, 57; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr] I-13
bak om boter in te kneden botterteil: [botter]tęi̯l (Waterloos) Kneedbak die schuin werd geplaatst om de melk uit de geknede boter te laten vloeien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 59 en 61; JG 1a, 1b; A 7, 22; Ge 22, 15, 72 en 73; L 27, 67 en 68; monogr.; N 5A (I] I-11
bakhuis bakhuis: bākǝs (Waterloos) Het bakhuis is een vertrek of, vaak alleenstaand, gebouw waar de bakoven zich bevond. Daarin bakte men vroeger brood en in veel gevallen kookte men daar ook het veevoer. Zie afbeelding 13. [N 5A, 79a; N 5, 109; L 1, a-m; L 12, 8; OB 2, 1; monogr.; add. uit S 50; Gwn 4, 2] I-6
bakoven oven: ūvǝ (Waterloos) De ingemetselde stookplaats in het bakhuis (of, als er geen apart bakhuis aanwezig is, onder de schouw) voor het bakken van brood. Vergelijk het lemma "broodoven" in Wld ii.1, pag. 68. De kaart is een gecombineerde woord- en klankkaart; er is ook in aangegeven in welke plaatsen de hypercorrectie aangeblazen h (of het vervangingsfoneem ervan zoals (g)u̯-) in het woord oven voorkomt. Daarmee is deze kaart en aanvulling op die van Grootaers 1942; zie de speciale bibliografie, wiens materiaal ook in de kaart is opgenomen. [N 5A, 25a; add. uit OB 2, 1] I-6
balken van de zolder boven de dorsvloer overdenhouter: īvǝrdø̜nhãu̯tǝr (Waterloos) De zware rondhouten die op de gebintbalken boven de dorsvloer rusten en die de zoldervloer vormen. Deze zolder is een schelf, die ofwel altijd aanwezig is, ofwel elk jaar tijdens het bergen van de oogst gevormd wordt en weer verwijderd als hij leeg is. De rondhouten worden gelegd van het ene gebint naar het andere of dwars op de lengterichting van de beuk die de dorsvloer inneemt. De enkelvoudsvormen betreffen ofwel één van de balken of zijn collectief voor al de balken samen. Zie ook de lemmata "onderste" en "bovenste balken van de schelf" (3.4.2 en 3.4.3). Zie ook afbeelding 14.c bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68b; N 4, 35 en 68; N 4A, 13a en 13b; monogr.] I-6
banden banden: bęnj (Waterloos) Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a] I-11
bankbiljet biljet: ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje vóór de \\ heb ik geïnterpreteerd als een "glottishslag".  belʔeͅt (Waterloos), briefje: ps. omgespeld volgens Frings.  brēfkə (Waterloos) bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)] III-3-1
bascule bascule: om zakken, zware lasten e.d. te wegen  baskūl (Waterloos) Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)] III-3-1
bebroed bevrucht ei bebroed ei: bǝbrētj ē̜i̯ (Waterloos) [N 19, 54c] I-12