34130 |
vleeskoe |
vleeskoe:
vlęi̯sku (L368b Waterloos)
|
Koe die vlezig van bouw is. [N 3A, 149]
I-11
|
34380 |
vleiwoord tot de zogende zeug |
kuus, kuus:
kuš, kuš (L368b Waterloos)
|
Een vleiwoord roepen tot de zogende zeug om deze gerust te stellen. In plaats van roepen kan men strelen, met de emmer rammelen, de zeug krabben, klakkende of smakkende geluiden maken met de tong. [N 19, 11c]
I-12
|
34348 |
vlekziekte |
brand:
brant (L368b Waterloos)
|
Vlekziekte wordt veroorzaakt door een bacterie. De ziekte gaat gepaard met hoge koorts; op de huid tekenen zich rode en soms donkerblauwe vierkante of ruitvormige vlekken af (WBD I.6, blz. 854). [N 19, 27a; N 19, 27b; N 52, 19; N 76, 57; A 48a, 32; monogr.]
I-12
|
19702 |
vloertegel |
plavei:
pləvēͅi̯ (L368b Waterloos)
|
een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)]
III-2-1
|
34288 |
voerschep |
schepper:
šępǝr (L368b Waterloos),
voerschotel:
vōršūtǝl (L368b Waterloos)
|
Schep zonder steel om voer uit de koe- of varkensketel te scheppen. [N 18, 9a en 132; JG 1a, 1b]
I-11
|
34512 |
vogeltuberculose |
kwelling:
kwē̜leŋ (L368b Waterloos)
|
Tuberculose is een zeer moordende kippenziekte. Het eerste verschijnsel is loomheid, vervolgens treedt er zwakte in de poten op. Soms komen er knobbels voor aan de gewrichten. [N 19, 64]
I-12
|
34304 |
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) |
beer:
bīr (L368b Waterloos)
|
De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34101 |
voorklauw |
teen:
tii̯n (L368b Waterloos)
|
Het voorste deel van de hoef. [N 3A, 119b]
I-11
|
21504 |
voorschieten |
voorschieten:
ps. omgespeld volgens Frings.
vīršētə (L368b Waterloos)
|
Voorlopig voor iemand betalen [verschieten? b.v. ik zal het wel voor u verschieten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33353 |
voorstal, voedergang |
voergang:
vōrgaŋk (L368b Waterloos),
voerij:
vōrī, vōri (L368b Waterloos)
|
Het voorste gedeelte van de stal, gelegen tussen de (brand)muur van het woongedeelte en de voedergoot van de koeien. In een enkele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar het woongedeelte gekeerd staan, is het tevens de voedergang. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de staart naar elkaar toe staan, is de voorstal meestal de wat bredere voedergang langs de voorste rij koeien. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar elkaar toe staan, bevindt de voorstal zich opzij van de dubbele koeienstand. In een dubbele langsstal, waarin twee rijen koeien in de lengterichting van de stal staan, is het de vrije ruimte tussen het woonhuis en de dubbele koeienstandplaats. In de voorstal wordt het voer klaar gemaakt, wordt voer voor direct gebruik bewaard en bevinden zich toestellen en machines, zoals bietensnijmachine en veevoederkookketel. De voorstal is soms een tussen stal en keuken gelegen, apart vertrek geworden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 8. [N 5A, 34a, 40a, 46a en 48a; N 4, 72 en 77; S 50; monogr.]
I-6
|