e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Waterloos

Overzicht

Gevonden: 677
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vleeskoe vleeskoe: vlęi̯sku (Waterloos) Koe die vlezig van bouw is. [N 3A, 149] I-11
vleiwoord tot de zogende zeug kuus, kuus: kuš, kuš (Waterloos) Een vleiwoord roepen tot de zogende zeug om deze gerust te stellen. In plaats van roepen kan men strelen, met de emmer rammelen, de zeug krabben, klakkende of smakkende geluiden maken met de tong. [N 19, 11c] I-12
vlekziekte brand: brant (Waterloos) Vlekziekte wordt veroorzaakt door een bacterie. De ziekte gaat gepaard met hoge koorts; op de huid tekenen zich rode en soms donkerblauwe vierkante of ruitvormige vlekken af (WBD I.6, blz. 854). [N 19, 27a; N 19, 27b; N 52, 19; N 76, 57; A 48a, 32; monogr.] I-12
vloertegel plavei: pləvēͅi̯ (Waterloos) een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)] III-2-1
voerschep schepper: šępǝr (Waterloos), voerschotel: vōršūtǝl (Waterloos) Schep zonder steel om voer uit de koe- of varkensketel te scheppen. [N 18, 9a en 132; JG 1a, 1b] I-11
vogeltuberculose kwelling: kwē̜leŋ (Waterloos) Tuberculose is een zeer moordende kippenziekte. Het eerste verschijnsel is loomheid, vervolgens treedt er zwakte in de poten op. Soms komen er knobbels voor aan de gewrichten. [N 19, 64] I-12
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) beer: bīr (Waterloos) De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
voorklauw teen: tii̯n (Waterloos) Het voorste deel van de hoef. [N 3A, 119b] I-11
voorschieten voorschieten: ps. omgespeld volgens Frings.  vīršētə (Waterloos) Voorlopig voor iemand betalen [verschieten? b.v. ik zal het wel voor u verschieten?] [N 21 (1963)] III-3-1
voorstal, voedergang voergang: vōrgaŋk (Waterloos), voerij: vōrī, vōri (Waterloos) Het voorste gedeelte van de stal, gelegen tussen de (brand)muur van het woongedeelte en de voedergoot van de koeien. In een enkele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar het woongedeelte gekeerd staan, is het tevens de voedergang. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de staart naar elkaar toe staan, is de voorstal meestal de wat bredere voedergang langs de voorste rij koeien. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar elkaar toe staan, bevindt de voorstal zich opzij van de dubbele koeienstand. In een dubbele langsstal, waarin twee rijen koeien in de lengterichting van de stal staan, is het de vrije ruimte tussen het woonhuis en de dubbele koeienstandplaats. In de voorstal wordt het voer klaar gemaakt, wordt voer voor direct gebruik bewaard en bevinden zich toestellen en machines, zoals bietensnijmachine en veevoederkookketel. De voorstal is soms een tussen stal en keuken gelegen, apart vertrek geworden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 8. [N 5A, 34a, 40a, 46a en 48a; N 4, 72 en 77; S 50; monogr.] I-6