e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117a plaats=Waubach

Overzicht

Gevonden: 6116

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
(blijven) plakken (blijven) plekken: plekke (Waubach) lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)] III-3-1
(iets) bevinden bevinden: bevinge (Waubach) vaststellen als resultaat van een waarneming of onderzoek [bevinden, keuren] [N 85 (1981)] III-1-4
(kleine) zelfstandige kleine man: klinge maan (Waubach) Noem het (dialect)woord voor: een kleine zelfstandige? [middenstander] [N 102 (1998)] III-3-1
(met) het hoofd stoten botsen: boetse (Waubach, ... ) stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)] III-1-2
(met) stevige benen flink van poten: hee is flink van pōēte (Waubach) benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] III-1-1
(zich) bukken (zich) bukken: bukke (Waubach) bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)] III-1-2
-> [wld iii 2.2] - wld iii, 2.2 !: deupdekke (Waubach), deuphömpke (Waubach), deupkleet (Waubach), doopmutsjke (Waubach), kinksdook (Waubach), naavelbentje (Waubach), rouwmutsj (Waubach), sjlabber (Waubach), sjlebberke (Waubach), sjwat link (Waubach), wingel (Waubach), zeeverlepke (Waubach) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-1-3
<naam> namensdag: namesdaag (Waubach, ... ), namesdaag vieere (Waubach), namensdag vieren: namesdaag vieere (Waubach) Een naamfeest, naamdag [vernamsdaag, nametsdaag]. [N 96C (1989)] || Feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken]. [N 88 (1982)] III-3-2
[falie] voile (fr.): vool (Waubach) sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)] III-1-3
aalmoes aalmoes: aalmoos (Waubach) de gift aan een arm persoon [aalmoes, arremoes, karitaat] [N 89 (1982)] III-3-1