30729 |
doorharden |
doordrogen:
dørǝx˱dryǝgǝ (Q117a Waubach)
|
Gezegd van een verflaag die het drogingsproces van vloeibaar naar vast ondergaat. [N 67, 74d]
II-9
|
27835 |
doorhouw |
doorslag:
dørxšlāx (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale, Wilhelmina]),
doortog:
dørxtsox (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Maurits]),
ophouw:
ophǫw (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale]),
ophǫǝw (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een in de koollaag gedreven nauwe verbindingsgang van tijdelijke aard die twee mijngangen met elkaar verbindt. Een doorhouw wordt meestal aangelegd als voorbereiding voor een nieuwe pijler. De breedte van een doorhouw varieert van 2 m tot 2.5 m. Het woordtype "ophouw" duidt een doorhouw aan die vanuit een grondgalerij in opwaartse richting wordt gedreven, terwijl de opgave "afhouw" uit Q 121 op de Domaniale mijn werd gebruikt voor een doorhouw die van een hoger gelegen galerij in de richting van de grondgalerij werd gedreven. In de mijn van Eisden kent men volgens de invuller uit Q 7 daarvoor respektievelijk de termen "montage" en "vallei". [N 95, 182; N 95, 477; N 95, 517; N 95, 478; N 95, 478; monogr.; Vwo 239; Vwo 286; Vwo 528; Vwo 566]
II-5
|
24477 |
doorn, stekel |
doorn (mv.):
dör (Q117a Waubach),
døər (Q117a Waubach)
|
doornen [DC 23 (1953)], [RND]
III-4-3
|
23738 |
doornenkroon |
doornenkroon:
döäre-kroeën (Q117a Waubach)
|
De doornenkroon, een kroon van doornen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33167 |
doorschieter |
doorwas:
dørxwas (Q117a Waubach)
|
Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.]
I-5
|
20398 |
dopeling |
doopkind:
deupkink (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach,
Q117a Waubach),
t deupkink (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach),
dopeling:
deupeling (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
de dopeling, het doopkind [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20848 |
dopen |
dopen:
deupe (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach),
dø.pə (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach),
soppen:
soppe (Q117a Waubach)
|
doopen (dopen) [RND] || dopen [RND] || Dopen. [N 96D (1989)] || indopen van het brood b.v. in de koffie: soppen [N 08 (1961)]
III-2-3, III-3-3
|
33521 |
doperwten |
doperwten:
Veldeke
dopetse (Q117a Waubach)
|
De jonge erwten die uit de dop gehaald moeten worden; doperwt (poolerwt, dopper, doperwt, pelerwt). [N 82 (1981)]
I-7
|
30738 |
doppen |
doppen:
dǫpǝ (Q117a Waubach)
|
Het aanbrengen van kleine vlekjes verf met behulp van een spons. [N 67, 80a]
II-9
|
19991 |
dorpel |
dorpel:
dørpǝl (Q117a Waubach)
|
Zie kaart. Horizontale laag natuursteen of bakstenen aan de onderkant van een deurkozijn. Zie ook de lemmata 'Strekkenlaag', 'Staande rollaag', 'Liggende rollaag' en 'Hardsteen'. Met de term 'stofdorpel' wordt doorgaans een extra dorpelstuk aangeduid, dat soms op de onderdorpel van een binnendeurkozijn wordt aangebracht. Zie ook het lemma 'Stofdorpel'. [N 32, 12d; A 43,18; L 5, 72; L 12, 12; L B1, 152; A 45, 31; R 3-46; monogr.; Vld]
II-9
|