33424 |
dorsvloer |
den:
dęn (Q117a Waubach),
dɛn (Q117a Waubach),
nere:
nęi̯.rǝ (Q117a Waubach)
|
De harde lemen vloer in de schuur waarop met de vlegel gedorst wordt, bij uitbreiding ook de ruimte in de schuur waarin de dorsvloer ligt. Bij het binnenhalen van de oogst wordt de kar of de wagen tot op de dorsvloer gereden en vandaaraf wordt de oogst in de tasruimten geborgen (zie aflevering I.4, par. 5.1). Wat betreft de ligging van de dorsvloer onderscheidt men de dorsvloer in de dwarsrichting van de schuur (tussen de tasruimten in of naast de enige tasruimte) en die in de lengterichting (meestal naast de tasruimte(n), soms ook er tussen). In het noorden van Nederlands-Limburg wordt de brede voergang in het midden van een dubbele stal ook wel als dorsvloer gebruikt. Zie ook aflevering I.4, par. 6.1. In samenstellingen met schuur als eerste lid treedt vaak een verkorting van dit eerste element op. Zie afbeelding 14. [N 5A, 67a; N 5, 127; N 14, 8 en 9a; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 7, 33; L 1a-m; L B2, 293; L 16, 14 en 15a; L 33, 23; R 3, 57; Gwn 4, 8; S 6 en 50; monogr.]
I-6
|
25071 |
dot pluizen of haren |
dot:
dot (Q117a Waubach)
|
een kleine hoeveelheid pluizige stof [dod, dots, donk] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18645 |
dots, kadots? |
dots:
Ouderwetse dameshoed.
dots (Q117a Waubach)
|
doets, dots, kadots, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24752 |
dotterbloem |
boterbloem:
Veldeke
bòttərblòm (Q117a Waubach)
|
Dotterbloem (caltha palustris 15 tot 50 cm hoog. De stengels zijn opstijgend, en tevens dik en kaal; de bladeren zijn groot, niervormig, ongedeeld en gekarteld, de onderste zijn gesteeld, de bovenste ongesteeld; de bloemen hebben kroonbladachtige kelkbl [N 92 (1982)]
III-4-3
|
27665 |
douche |
brause:
brǫws (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Julia])
|
Gelegenheid waar de mijnwerkers zich na gedane arbeid kunnen wassen. Zie ook het lemma Onder De Douche Staan. [N 95,71; monogr.]
II-5
|
18730 |
douchen |
douchen:
doesje (Q117a Waubach),
doessje (Q117a Waubach)
|
Ik heb hard gewerkt, ik ga even douchen. [DC 64 (1989)]
III-1-3
|
33296 |
dovenetel (algemeen) |
doofbrandnetel:
dōfbręnii̯tǝl (Q117a Waubach)
|
Lamium L. Dit plantengeslacht, dat van 10 to 60 cm hoog kan worden, lijkt nogal op de brandnetel met dezelfde soort grofgezaagde bladeren, die overigens géén brandend gevoel veroorzaken, en ook met in bosjes tegen de stengel groeiende bloemen. Deze bloemen zijn evenwel veel groter, gekleurd en lipvormig. Verschillende soorten van dit onkruid komen vrij algemeen voor en worden in de praktijk amper van elkaar onderscheiden. De bekendste zijn wel de witte en de paarse dovenetel die hieronder in een apart lemma worden behandeld. In dit lemma staan de algemene benamingen bijeen. [N 37, 16a; A 60A, 75; L 1, a-m; L 1u, 39; L B2, 334a; L 15, 3; S 7; monogr.]
I-5
|
20659 |
draad |
draad:
dròa.t (Q117a Waubach),
rank:
rank (Q117a Waubach),
reng (Q117a Waubach)
|
de draden of randen van peulvruchten [N Q (1966)] || hoe noemt men één zon draad (van peulvrucht) [N Q (1966)]
III-2-3
|
30786 |
draadglas |
draadglas:
drǫatglās (Q117a Waubach)
|
Uitgewalste glazen plaat met een inlage van ijzergaas. Draadglas wordt gebruikt voor lichtdoorlatende vloeren, maar ook in ramen als beveiliging tegen brand en inbraak. [N 67, 89o]
II-9
|
32242 |
draagbalken |
brakken:
brakǝ (Q117a Waubach)
|
De twee balken waarop de zijkanten van de bak van de slagkar rusten. Bij de hoogkar vormen de berries deze draagbalken, vandaar dat ze bij dit type kar geen aparte benaming krijgen. Bij de slagkar zijn de berries aan de draagbalken bevestigd door middel van een berriespil, waardoor de bak kan kippen, terwijl de berries horizontaal blijven. Zie ook het lemma berriespil. Het woordtype brak kan zowel "dragbalk" als ook "karbak" betekenen; zie ook het lemma bak. [N 17, 17; N G, 56a; JG 1d]
I-13
|