19562 |
drinkglas met voet |
glas:
glaas (Q117a Waubach)
|
drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
poel:
pōl (Q117a Waubach),
zuipsbak:
zuǝpsbak (Q117a Waubach)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
20564 |
droesem |
bezinksel:
bezinksel (Q117a Waubach)
|
droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30580 |
droge verfstoffen |
dekwit:
dɛkwet (Q117a Waubach),
droge verf:
dryǝgǝ vɛrǝf (Q117a Waubach),
engels rood:
eŋǝlš rū.t (Q117a Waubach),
grafiet:
grafit (Q117a Waubach),
groenspaan:
grø̄.nšpān (Q117a Waubach),
ijzermenie:
ī.zǝrmēni (Q117a Waubach),
indigo:
endigo (Q117a Waubach),
indisch geel:
endis ˲gęal (Q117a Waubach),
kalkgeel:
kalǝk˲gęal (Q117a Waubach),
keuls bruin:
kø̜lš˱ brū.n (Q117a Waubach),
koningsblauw:
kȳǝneŋs˱blǫw (Q117a Waubach),
loodmenie:
lū.tmēni (Q117a Waubach),
parijs blauw:
parī.s˱ blǫw (Q117a Waubach),
permanentgroen:
pɛrmanɛnt˲grø̄.n (Q117a Waubach),
wenerlak:
wēnǝrlak (Q117a Waubach),
zinkgeel:
zeŋk˲gęal (Q117a Waubach),
zinkwit:
zeŋkwet (Q117a Waubach),
zwartsel:
šwatsǝl (Q117a Waubach)
|
De poedervormige, kleurgevende bestanddelen van een verf. In dit lemma zijn de benamingen voor een aantal droge verfstoffen waarmee men vroeger zelf verf maakte, bijeengeplaatst. Rubriek A bevat algemene benamingen voor droge verfstoffen, terwijl onder B tot en met H de termen voor respectievelijk witte, gele, rode, blauwe, groene, bruine en zwarte verfstoffen zijn opgenomen. Droge verfstoffen werden in L 330 bewaard in 'laden' ('lājǝ'), 'trommels' ('trǫmǝls'), 'bussen' ('bø̜sǝ') en 'doosjes' ('dø̄skǝs'), in K 353 in 'vaatjes' ('v'tjǝs'), in Q 113 in 'blikken bussen' ('blekǝ bøs'), in L 328 in 'blikken bussen' ('blekǝ bø̜s'), in Q 121 in een 'blikken doos' ('blē̜xǝ duǝs'), in L 163 in 'tonnen' ('tonǝ'), in L 267 in 'tonnetjes' ('tø̜nkǝs') en 'houten kistjes' ('hǫwtǝ kesjǝs'), in Q 71 in 'houten bakjes' ('hōtǝn b'kskǝs'), in Q 203 in 'houten tonnetjes' ('hǭtǝ tønǝkǝs'), in Q 113 in 'houten tonnen' ('hōtǝ tǫnǝ'), in P 219 in een 'verfton' ('v'rǝftǫn'), en in L 414 in een 'papieren buil' ('papīrǝ bø̜jl'). [N 67, 1a; N 67, 1b; N 67, 2; N 67, 5-9; monogr.]
II-9
|
32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
afsterven:
āfštęrvǝ (Q117a Waubach)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|
20507 |
dronkaard |
zuiplap:
zoeplap (Q117a Waubach)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20635 |
dronken |
vol:
vol (Q117a Waubach),
zat:
zat (Q117a Waubach)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20622 |
dronken zijn |
een stuk in de hakken haan:
ee sjtuk in de hakke han (Q117a Waubach),
een stuk in de kloten haan:
ee sjtuk in de klōē.te han (Q117a Waubach),
een stuk in de kraag haan:
ee sjtuk in d’r kraag han (Q117a Waubach),
een stuk in de vot haan:
ee sjtuk in de vot han (Q117a Waubach),
teut zijn:
teut zīē. (Q117a Waubach),
ze omhaan:
ze um han (Q117a Waubach)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
25232 |
droog blijven |
droog weer:
druug weer (Q117a Waubach),
het blijft over:
⁄t weer bliet üvver (Q117a Waubach),
t blijft over]:
⁄t trukt uuver (Q117a Waubach)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25128 |
droog weer |
droog:
druug (Q117a Waubach),
trûûch (Q117a Waubach)
|
droog [DC 45 (1970)], [RND]
III-4-4
|