20112 |
hortensia |
hortensia:
klemtoon op e
hortensia (Q117a Waubach)
|
[DC 76 (2002)]
I-7
|
17847 |
hotsen |
schokkelen:
sjokkele (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach),
schokken:
sjokke (Q117a Waubach)
|
Hotsen: schokkend, stotend vooruitgaan (schokkelen, hotsen, hotselen, bodderen). [N 84 (1981)] || zachtjes schokken in of op een voertuig op een hobbelige weg (botteren, bottelen) [N 90 (1982)]
III-1-2, III-3-1
|
21459 |
houden van |
houden van:
houwe van (Q117a Waubach),
voelen voor:
veule vuur (Q117a Waubach)
|
liefde voelen voor iemand [fiel zijn met, veel houden van, veel afhouden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34216 |
houder van slachtvee |
vetmester:
vɛtmɛstǝr (Q117a Waubach)
|
[N 3A, 77d]
I-11
|
22183 |
houtduif |
wilde duif:
wil doef (Q117a Waubach),
wil dōē.f (Q117a Waubach)
|
houtduif || houtduif (41 grootste en bekendste van het stel; wit aan nek en vleugels; broedt overal in bossen en tegenwoordig ook in dorp en stad; vaak in grote troepen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
32906 |
houten gaffel, schudgaffel |
schudgaffel:
šøt˲gafǝl (Q117a Waubach),
schudgavel:
sxøt˲gāvǝl (Q117a Waubach)
|
Houten gaffel met twee lange en enigszins gebogen tanden en een korte steel, doorgaans uit een gevorkte tak gesneden; gebruikt om het hooi te spreiden en te keren, maar ook voor andere doeleinden zoals het opschudden van de graanhalmen bij het dorsen met de vlegel, of het strooien van strooisel en voeder voor de dieren in de stal. Zie afbeelding 10, a. Hoewel in het algemeen de term riek een stuk gereedschap aanduidt met méér dan twee tanden, heeft het woord oorspronkelijk en nog in sommige dialecten ook wel de betekenis van een tweetandige vork, met name dan de vork waarmee het hooi wordt opgestoken (zie het lemma ''oogstgaffel''); de opgaven in dit lemma zijn alle dubbelopgaven, naast gaffel of vork. Buiten Haspengouw en het gebied rond Lommel duidt de combinatie van een lange klinker en de letter f in de varianten van het type gaffel wel op een contaminatie van gaffel en gavel; ze staan telkens aan het slot van de varianten onder het type gaffel bijeen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 30; A 28, 6; L 16, 18c; L B2, 243; Lu 6, 6; Av 1, III, 5e; monogr.]
I-3
|
25369 |
houten hamer waarmee men het slachtvee verdooft |
houten hamer:
hōtǝ hāmǝr (Q117a Waubach)
|
Uit verschillende toelichtingen bij de opgaven valt op te maken dat deze hamer voornamelijk bij de varkensslacht in gebruik is. Op de hamer zit soms een ijzeren pinnetje dat door de schedel van het dier wordt gedreven om zo de hersenen te beschadigen. Niet voor alle woordtypen kan de garantie gegeven worden dat ze een "houten hamer" aanduiden. [N 28, 5a; N 28,10c; monogr.]
II-1
|
30076 |
houten klosje |
houten blokje:
hōtǝ blø̜kskǝ (Q117a Waubach)
|
Houten klosje met daarin een geboord gat waarlangs het touw met aan de onderzijde het gewicht van het schietlood, naar beneden kan zakken. Zie ook afb. 29. [N 30, 11b; monogr.]
II-9
|
30862 |
houten leest |
houten leest:
hōtǝ lę̄s (Q117a Waubach)
|
De houten leest waar geen ijzer aan zit. Zie afb. 11. [N 60, 185b; N 60, 244b]
II-10
|
19552 |
houten lepel |
paplepel:
paplepel (Q117a Waubach),
potlepel:
potlepel (Q117a Waubach)
|
lepel, houten ~; inventarisatie benamingen (boterspaan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|