e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117a plaats=Waubach

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houtwagen, houtslede houtslit: hōtšlit (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) IJzeren mijnwagentje voorzien van twee zijwanden of enkele opstaande ijzers, waarmee lang materiaal zoals boorijzers, lange stijlen en luchtkokers worden vervoerd. De "mop" uit Q 121 was een halfronde mijnwagen voor materiaaltransport, die op de Domaniale mijn uitsluitend in hellingen en dalingen werd gebruikt. [N 95, 329; monogr.; Vwo 697; Vwo 712; Vwo 801] II-5
houtworm houtworm: hootwòrm (Waubach) wormpje dat gangen graaft in het hout van meubels enz. [meemel, muitel, meutel] [N 26 (1964)] III-4-2
houwer houwer: hø̄jǝr (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Laura, Julia]), hø̜jǝr (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Laura, Julia]) Algemene benaming voor een geschoolde ondergrondse arbeider. Al naar gelang de werkzaamheden onderscheidt men verschillende soorten houwers. Zie ook de lemmata Koolhouwer, Steenganghouwer, Stutter en Schachtman, Schachthouwer. [N 95, 144; monogr.] II-5
houwhamer sabel: sābǝl (Waubach) Tweesnijdende beitel met een handgreep in het midden, gebruikt om metselstenen te bekappen. Zie ook afb. 16. [N 30, 15b; monogr.] II-9
hovaardig groots: gruëtsj (Waubach), ingebeeld: i-gebilt (Waubach) het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)] || zich heel wat inbeeldend, een te hoge mening van zich zelf hebben [veel kak hebben, veil hebben, ophangen, veel gasconnades veil hebben] [N 85 (1981)] III-1-4
hozen hozen: hoze (Waubach) water uit een boot werpen door middel van een hoosvat [hozen, baliën] [N 90 (1982)] III-3-1
huichelaar huichelaar: huichelaar (Waubach) een huichelachtig persoon, iemand die zich mooier voordoet dan hij is [godverneu-ker, heiligboontje, fijnaard] [N 85 (1981)] III-1-4
huichelen femelen: fieëmele (Waubach), voorgeven: vuurgeëve (Waubach) voorgeven iets te zijn of te doen [veinzen, bouzjezjeren] [N 85 (1981)] || zich anders en meer voordoen dan men is [kwezelen, femelen, huichelen] [N 85 (1981)] III-1-4
huid huid: hoet (Waubach) huid [DC 01 (1931)] III-1-1
huidschilfers schilfers: sjilfere (Waubach) schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)] III-1-2