34621 |
karsteun |
stelten:
štɛltǝ (Q117a Waubach)
|
Steun die onder de kar geplaatst wordt bij het laden en lossen. Er zijn drie types karsteunen, die over het algemeen dezelfde benamingen hebben: een zware, T-vormige steun die de voorkant van de kar ondersteunt en die bij het rijden onder de schoot wordt opgehangen, een lichtere steun die voorkomt dat de kar bij het laden en lossen naar achter omkipt en die bij het rijden achter onder de kar hangt en een stok van ongeveer een meter die de berrie steunt en die bij het rijden onder de berrie hangt. De woordtypes houweel en hak zijn voorbeelden van betekenisverschuiving: toen de wegen nog niet geasfalteerd waren en bijgevolg soms slecht berijdbaar waren, had de boer een hak bij zich waarmee hij de wielen vrij kon maken als de kar of wagen vastgereden was. Deze hak werd ook gebruikt als steun voor de berries. Later, toen de wegen beter werden, was deze hak niet meer nodig en werd de steun, die in de plaats van de eigenlijke hak kwam, soms ook "hak" of "houweel" genoemd. Het eerste deel van het lemma is samengesteld uit benamingen die voor de drie types karsteun gelden. De meervoudsvormen zijn wel steeds benamingen voor de berriestutten (de derde bovenvermelde soort). De woordtypes waarbij door een toegevoegd adjectief of het eerste lid van de samenstelling duidelijk wordt om welke karsteun het gaat, staan onder A. Zware karsteun, B. Lichte karsteun en C. Berriestut. [N 17, 40 + 77 + 78 + 79 + 99; N G, 62a + 63a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; R 14, 23e; monogr.]
I-13
|
27575 |
kassier |
betaalmeester:
bǝtālmēstǝr (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Ambtenaar die het loon uitbetaalde. Volgens de informant van Q 15 waren drie à vier beambten van de loonadministratie bezig de mijnwerkers in groepen uit te betalen. [N 95, 981]
II-5
|
19695 |
kast |
kast:
kas (Q117a Waubach),
kast (Q117a Waubach)
|
kast [DC 39 (1965)]
III-2-1
|
23448 |
kast voor liturgische gewaden |
klerenkast:
kli-jjerkas (Q117a Waubach)
|
De kast(en) waarin deze gewaden liggend worden opgeborgen. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19505 |
kastplank |
bred:
brɛt (Q117a Waubach)
|
plank in een kast [DC 16 (1948)]
III-2-1
|
19826 |
kat |
kat:
Veldeke
kats (Q117a Waubach),
miem:
Veldeke
miem (Q117a Waubach)
|
Hoe noemt u een kat (poes, mies, kat, balkhaas, zandhaas, marol) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
22311 |
katapult |
katapult:
kattepult (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach),
katəpult (Q117a Waubach)
|
Hoe noemt men het speeltuig, bestaande uit een gevorkt takje, aan de uiteinden waarvan een elastiekje is vastgemaakt en waarmee jongens steentjeswegschieten? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
23345 |
kathedraal |
kathedraal:
kattedraal (Q117a Waubach)
|
Een kathedraal. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
27672 |
katrolsysteem |
kettingrolletjes:
kɛteŋrǫlkǝs (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
Het katrolsysteem waarmee de kleerhaken met kleren onder het dak worden gehangen. [N 95, 57]
II-5
|
24662 |
kattenstaart |
kattekruid:
-
katsekroeht (Q117a Waubach),
kattenstots:
Veldeke kattestaart
kattesjtats (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
kattestaart [N 92 (1982)]
III-4-3
|