e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117a plaats=Waubach

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kerel kerel: kɛ.əl (Waubach) kerel [RND] III-3-1
keren (de paarden) draaien: drīǝnǝ (Waubach) Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.] I-1
kerf kerf: kęrf (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Domaniale, Wilhelmina]) Een inham in de koollaag ter breedte van het pand, vanwaaruit de houwer de kool evenwijdig aan de splijtvlakken kan afbouwen. Zie ook het lemma Inkerven. [N 95A, 11; monogr.; Vwo 256; Vwo 394; Vwo 395; Vwo 503] II-5
kerk church (eng.): engelse church  de sjoeutsj (Waubach), sjûtsj (Waubach), kerk: he. wor te vreug i g⁄n kirk (Waubach), kirk (Waubach), kirrek (Waubach), sangs (barg.): [Vgl. H.M.H. Goossens (1981), Ubach over Worms, van Overworms kwartier tot gemeente Landgraaf.]  de sangs (Waubach) De kerk, het kerkgebouw [kèrk, krèk, kirk, kirch]. [N 96A (1989)] || te vroeg in de kerk zijn [N 08 (1961)] III-3-3
kerkbank bank: bank (Waubach), ing zoeng bank (Waubach) Één zon bank. [N 96A (1989)] III-3-3
kerkbanken banken: benk (Waubach), kerkbanken: de kirkbenk (Waubach) De banken in de kerk, de kerkbanken meervoud. [N 96A (1989)] III-3-3
kerkboek gebedenboekje: gebeëbeuksjke (Waubach), misboek: mèsbook (Waubach) Een kerkboek met godvruchtige gebeden en overwegingen, bestemd voor de gelovigen [gebèèjeboek]. [N 96B (1989)] III-3-3
kerkdeur kerkdeur: kirkduur (Waubach), kirkduër (Waubach), kerkendeur: kirkeduur (Waubach) De grote deur, de hoofdingang van de kerk [lijkdeur, kerkdeur, kirchduër]. [N 96A (1989)] III-3-3
kerkgang kerkengang: dr kirkegangk (Waubach), kirkegank (Waubach) De eerste gang naar de kerk die de moeder deed na de bevalling, kerkgang [kèrkegank, kirchejank?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kerkgezang gezang: gezangk (Waubach), gezank (Waubach) Een gezang, zang [jezank?]. [N 96B (1989)] III-3-3