21283 |
kerel |
kerel:
kɛ.əl (Q117a Waubach)
|
kerel [RND]
III-3-1
|
29111 |
keren |
(de paarden) draaien:
drīǝnǝ (Q117a Waubach)
|
Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.]
I-1
|
28018 |
kerf |
kerf:
kęrf (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
Een inham in de koollaag ter breedte van het pand, vanwaaruit de houwer de kool evenwijdig aan de splijtvlakken kan afbouwen. Zie ook het lemma Inkerven. [N 95A, 11; monogr.; Vwo 256; Vwo 394; Vwo 395; Vwo 503]
II-5
|
23214 |
kerk |
church (eng.):
engelse church
de sjoeutsj (Q117a Waubach),
sjûtsj (Q117a Waubach),
kerk:
he. wor te vreug i g⁄n kirk (Q117a Waubach),
kirk (Q117a Waubach),
kirrek (Q117a Waubach),
sangs (barg.):
[Vgl. H.M.H. Goossens (1981), Ubach over Worms, van Overworms kwartier tot gemeente Landgraaf.]
de sangs (Q117a Waubach)
|
De kerk, het kerkgebouw [kèrk, krèk, kirk, kirch]. [N 96A (1989)] || te vroeg in de kerk zijn [N 08 (1961)]
III-3-3
|
23368 |
kerkbank |
bank:
bank (Q117a Waubach),
ing zoeng bank (Q117a Waubach)
|
Één zon bank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23366 |
kerkbanken |
banken:
benk (Q117a Waubach),
kerkbanken:
de kirkbenk (Q117a Waubach)
|
De banken in de kerk, de kerkbanken meervoud. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23530 |
kerkboek |
gebedenboekje:
gebeëbeuksjke (Q117a Waubach),
misboek:
mèsbook (Q117a Waubach)
|
Een kerkboek met godvruchtige gebeden en overwegingen, bestemd voor de gelovigen [gebèèjeboek]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23347 |
kerkdeur |
kerkdeur:
kirkduur (Q117a Waubach),
kirkduër (Q117a Waubach),
kerkendeur:
kirkeduur (Q117a Waubach)
|
De grote deur, de hoofdingang van de kerk [lijkdeur, kerkdeur, kirchduër]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23302 |
kerkgang |
kerkengang:
dr kirkegangk (Q117a Waubach),
kirkegank (Q117a Waubach)
|
De eerste gang naar de kerk die de moeder deed na de bevalling, kerkgang [kèrkegank, kirchejank?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23576 |
kerkgezang |
gezang:
gezangk (Q117a Waubach),
gezank (Q117a Waubach)
|
Een gezang, zang [jezank?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|