28193 |
luchtkokerverbinding |
luttenband:
ǫtǝbant (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
Metalen band, vetband of in voorkomende gevallen een gummi ring waarmee luchtkokers luchtdicht met elkaar kunnen worden verbonden. [N 95, 226; monogr.]
II-5
|
28194 |
luchtlek |
loftlok:
lofloǝk (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Luchtlekkage, met name in luchtkokers. [N 95, 224]
II-5
|
17687 |
luchtpijpen |
luchtpijpen:
lòchpīēp (Q117a Waubach)
|
luchtpijpen [loospiepe] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
28053 |
luchtslang |
loftslang:
lofšlaŋ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
Slang, vervaardigd van rubber, met behulp waarvan de perslucht van de persluchtleiding naar bijvoorbeeld de luchthamer of de boorhamer wordt gebracht. Volgens Vanwonterghem (pag. 110) werden deze gummislangen tijdens de Tweede Wereldoorlog wel eens gebruikt als fietsbanden; als dusdanig zijn flexibels nog in de volkstaal gekend. Het woordtype "schlauch" was volgens de invuller uit Q 15 op de mijn Maurits alleen van toepassing op de luchtslang van de luchthamer. Weliswaar kende men nog andere luchtslangen, bijvoorbeeld als verbinding tussen leidingen (verbindingsslang), als slang tussen leiding en motor (motorslang) of als cylinderslang, maar de term "schlauch" werd slechts voor dit specifieke type slang gebruikt. [N 95, 745; monogr.; Vwo 323; Vwo 491]
II-5
|
28177 |
luchtstroom |
loftstroom:
lufštrōm (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Julia]),
lofttog:
loftsox (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale]),
wetterstroom:
wɛtǝrštrōm (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Winterslag, Waterschei]),
wind:
we.ŋk (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Voor de luchtverversing van het ondergrondse gedeelte van een mijn is een ononderbroken luchtstroom noodzakelijk. Via de intrekkende schacht stroomt verse lucht de mijn in en via de uittrekkende schacht verlaat de gebruikte lucht de mijn (Driessen pag. 43). Lucht stroomt van de plaats met hogere druk naar de plaats met lagere druk. Volgens dit principe wordt de lucht ondergronds in beweging gebracht. Het drukverschil wordt door de hoofdventilator, die bovengronds is opgesteld, veroorzaakt. Hij kan blazend of zuigend werken. In het eerste geval moet hij in verbinding staan met de intrekkende, en in het tweede geval met de uittrekkende schacht. Doorgaans geeft men de voorkeur aan zuigende ventilatie. Doordat de hoofdventilator de verbruikte lucht uit de mijn zuigt, ontstaat er een onderdruk met het gevolg dat de verse lucht door de intrekkende schacht blijft toestromen. Als voornaamste regel bij de luchtverversing geldt dat de verse luchtstroom direct tot op het diepste punt van de mijn of van de verschillende verdiepingen gebracht wordt en van daaruit in voldoende sterke stromen naar de afdelingen wordt geleid (Driessen pag. 44). [N 95, 211; monogr.; N 95, 210]
II-5
|
28166 |
luchtverversing |
wettering:
wɛtǝreŋ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
Het toevoeren van verse lucht naar de verschillende ondergrondse werkpunten. [N 95, 204; monogr.; N 95, 210]
II-5
|
28185 |
luchtweg |
loftstrek:
lofštrɛk (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Een kleine galerij of een afgeschoten gedeelte van een galerij voor ventilatiedoeleinden. [N 95, 209; N 95, 217]
II-5
|
25217 |
luchtx |
lucht:
log (Q117a Waubach)
|
lucht [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
19619 |
lucifer |
zwegel:
sjwègel (Q117a Waubach)
|
Hoe noemt men het houtje, waarmee men vuur kan maken en dat in het Nederl. lucifer wordt genoemd? [DC 30 (1958)]
III-2-1
|
18918 |
lui |
vuil:
voeël (Q117a Waubach)
|
niet verlangend om te werken of een handeling te verrichten [lui, niet scheutig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|