17944 |
moeilijk vooruitkomen |
stachelen:
stachele (Q117a Waubach)
|
lopen: moeilijk vooruit komen [stachele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19100 |
moeite |
moeite:
meute (Q117a Waubach)
|
moeite; hij geeft zich moeite [DC 03]
III-1-4
|
19940 |
moer |
moer:
moor (Q117a Waubach)
|
konijn, vrouwtje [DC 04 (1936)]
III-2-1
|
33700 |
moeras |
prats:
pratš (Q117a Waubach)
|
Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
33608 |
moerbei |
moelbeer:
Veldeke moerbeiboom
moelbeer (Q117a Waubach)
|
moerbeiboom [N 92 (1982)]
I-7
|
33556 |
moestuinx |
gaarde:
gā.t (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
[DC 03 (1934)] [N 05A (1964)]
I-7
|
19078 |
moeten |
moeten:
mótte (Q117a Waubach)
|
moeten (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
27802 |
moetlijn |
moetstrich:
mutštrex (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Laura, Julia]),
strichlijn:
štrixlęjn (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Julia])
|
Merkteken op de stijlen aan de beide zijwanden van steengangen, galerijen etc. door de mijnmeters aangebracht, dat onder meer dient als hulpmiddel om mijnsporen op de juiste hoogte te brengen. [N 95, 708; N 95, 856 add.]
II-5
|
20596 |
moezen |
fijn koken:
fijn kooke (Q117a Waubach)
|
moes worden; Hoe noemt U: Tot moes koken (moezen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18269 |
mof |
mof:
moef (Q117a Waubach)
|
mof, koker van bont waarin met beide handen steekt [mof, moef, sjtoek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|